Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4060

Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 07/914
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser, die na een gevangenisstraf van één maand al twinig maanden op een opname in een tbs-kliniek wacht, eist binnen een maand plaatsing in een tbs-kliniek. In twee uitspraken van het EHRM (Europese Hof voor de Rechten van de Mens) is bepaald dat een wachttijd tot een half jaar acceptabel is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter handelt de Staat reeds daarom onrechtmatig jegens eiser. Dit brengt echter nog niet mee dat het door eiser gevorderde bevel tot onmiddellijke plaatsing in een tbs-kliniek zonder meer moet worden toegewezen. Een dergelijke beslissing zou immers geen recht doen aan de belangen van andere personen op de wachtlijst. Dit kan anders worden indien er bijzondere omstandigheden bestaan die meebrengen dat eiser voorrang behoort te krijgen boven die andere personen. Volgens de voorzieningenrechter doen zich in dit geval dergelijke omstandigheden voor. De Staat moet eiser uiterlijk 1 december 2007 in een tbs-kliniek plaatsen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 21 september 2007, gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/914 van: [eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te 's-Gravenhage, eiser, procureur mr. W. Römelingh, tegen: de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), zetelende te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. C.M. Bitter. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 september 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. Bij vonnis van 20 januari 2006 is eiser veroordeeld tot één maand gevangenisstraf waarbij is bepaald dat de tijd die eiser voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht voor zover die niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Voorts is de maatregel tbs met dwangverpleging opgelegd. 1.2. Sinds 25 september 2005 is eiser gedetineerd. 1.3. Het vonnis is op 4 februari 2006 onherroepelijk geworden. 1.4. Eiser verblijft vanaf 4 februari 2006 op grond van artikel 9 tweede lid sub f Penitentiaire Beginselen wet als tbs-passant in een huis van bewaring. Hij verblijft in de P.I. Haaglanden op de Bijzonder Intensieve Begeleidingsafdeling. 1.5. Eiser staat thans als eerste op de centrale wachtlijst voor plaatsing in een tbs kliniek. Voor de verpleging en behandeling van eiser met zijn problematiek (zwakbegaafdheid in combinatie met paranoïde schizofrenie) komen slechts twee tbs-klinieken in aanmerking: Hoeve Boschoord en GGZ Eindhoven. Voor ieder van deze twee klinieken staat eiser thans als vierde op de wachtlijst. 2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer Eiser vordert -zakelijk weergegeven- gedaagde te bevelen eiser onverwijld, althans binnen één maand na dit vonnis te plaatsen in een tbs-kliniek, althans een civiele/reguliere kliniek. Indien eiser niet binnen die termijn wordt geplaatst in een tbs-kliniek dient gedaagde a. eiser in vrijheid te stellen op straffe van een dwangsom en b. dient gedaagde binnen een maand schriftelijk melding te doen van schending van de mensenrechten bij de daarvoor door de Raad aangewezen rapporteurs op straffe van een dwangsom. Daartoe voert eiser het volgende aan. Eiser heeft zijn gevangenisstraf uitgezeten. Inmiddels is eiser ongeveer twintig maanden aan het wachten op een opname in een tbs-kliniek. Deze wachttijd is onredelijk lang gezien de duur van de gevangenisstraf, de duur van de tbs die gewoonlijk twee jaar is en de gemiddelde wachttijd voor opname in een tbs-kliniek. Eiser ondergaat het verlijf in de P.I. dagelijks als een kwelling. Hij is fysiek detentiegeschikt maar mentaal detentieongeschikt. Er bestaan mogelijkheden om eiser niet op strafrechtelijke gronden maar op civielrechtelijke gronden op te nemen in een civiele reguliere kliniek. In twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens alsmede diverse lagere rechters is bepaald dat een wachttijd tot een half jaar acceptabel is. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil 3.1. Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt door hem tot op heden niet in een tbs-kliniek te plaatsen. De burgerlijke rechter is daarom bevoegd om van eisers vorderingen kennis te nemen. Daarnaast is eiser ontvankelijk in zijn vorderingen. Er staat voor hem geen andere rechtsgang open dan die bij de burgerlijke rechter en hij heeft een onmiskenbaar spoedeisend belang bij zijn vorderingen. 3.2. Reeds op grond van de uitspraken van 11 mei 2004 van het EHRM inzake Brand en Morsink (NJ 2005, 57) waarin bepaald is dat een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd komt met artikel 5 lid 1 EVRM, terwijl eiser inmiddels twintig maanden tbs-passant is, moet geoordeeld worden dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door hem niet in een tbs-kliniek te plaatsen. 3.3. Dit brengt echter nog niet mee dat het door eiser gevorderde bevel tot onmiddellijke plaatsing in een tbs-kliniek zonder meer moet worden toegewezen. Een dergelijke beslissing zou immers geen recht doen aan de belangen van andere personen op de wachtlijst. Dit kan anders worden indien er bijzondere omstandigheden bestaan die meebrengen dat eiser voorrang behoort te krijgen boven die andere personen. Gedaagde onderkent in zijn beleid dat zich dergelijke omstandigheden kunnen voordoen. Op grond van dit beleid wordt voorrang gegeven aan personen die als detentieongeschikt moeten worden aangemerkt. Niet betwist is tot op heden deze situatie zich ten aanzien van eiser niet voordoet. Gedaagde zal echter ook een uitzondering moeten maken op dit algemene beleid op grond van bijzondere, zwaarwegende omstandigheden, welke omstandigheden zich - anders dan gedaagde kennelijk meent - niet in alle gevallen zullen vertalen in de medische of psychologische diagnose detentie-ongeschiktheid. 3.4. Naar voorlopig oordeel doen zich in het onderhavige geval dergelijke zwaarwegende omstandigheden voor. Gebleken is weliswaar dat eiser inmiddels als eerste op de centrale wachtlijst staat, maar vanwege zijn psychische problematiek alleen in aanmerking komt voor twee tbs-klinieken waarvoor hij bij beide als vierde op de wachtlijst staat. Omdat de doorstroom van deze categorie tbs-gestelden zeer gering is, staat eiser langer dan gemiddeld op de wachtlijst.Ter zitting heeft gedaagde bovendien meegedeeld dat er maar een zeer kleine kans bestaat dat eiser vanaf januari 2007 geplaatst zou kunnen worden. Gelet op de inmiddels aanzienlijke overschrijding van de 6 maanden termijn in samenhang met de zeer korte gevangenisstraf die eiser al ten tijde van de uitspraak had ondergaan, heeft eiser een rechtmatig belang op een concreet uitzicht op het tijdstip waarop zijn behandeling zal aanvangen. Het door gedaagde geboden uitzicht wordt in dat verband als onvoldoende concreet aangemerkt. Eiser heeft daarom recht op een voorziening waarin dit concrete uitzicht wordt geboden. De voorzieningenrechter zal gedaagde daarom gelasten eiser uiterlijk 1 december 2007 in een van de twee tbs-klinieken waarvoor hij gezien zijn problematiek in aanmerking komt te plaatsen. 3.5. Gelet op het voorgaande behoeft de vordering tot het plaatsen in een "civiele/reguliere kliniek" geen bespreking meer. De vordering dat indien gedaagde niet voldoet aan de plaatsing in een tbs-kliniek eiser in vrijheid moet worden gesteld, zal worden afgewezen. Gelet op de motivering van de strafrechter waarom de tbs-maatregel is opgelegd, wordt in vrijheidstelling zonder dat eiser een behandeling heeft ondergaan maatschappelijk onverantwoord geacht. Verder heeft eiser de vordering tot het doen van een melding van schending van de mensenrechten bij de daarvoor door de Raad aangewezen rapporteurs onvoldoende gemotiveerd en zal deze derhalve worden afgewezen. Voor zover bedoeld zou zijn dat de gevorderde dwangsommen ook zouden zien op de plaatsing van eiser in een tbs-kliniek zullen die worden afgewezen, nu gedaagde pleegt te voldoen aan rechterlijke veroordelingen. 3.6. Gedaagde zal, als de merendeel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: beveelt gedaagde om eiser uiterlijk 1 december 2007 eiser te plaatsen in een tbs-kliniek; veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.148,85, waarvan € 827,-- aan salaris procureur, € 251,-- aan griffierecht en € 70,85 aan dagvaardingskosten, en welke kosten op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten worden betaald aan de griffier van deze rechtbank; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. esk