Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4064

Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/800328-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

T.a.v. het door de raadsman gevoerde preliminair verweer tot nietigheid van de dagvaarding beslist de rechtbank dat de dagvaarding wat betreft het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde nietig zal worden verklaard. T.a.v. het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende feitelijk zijn omschreven en het de verdachte voldoende duidelijk is wat hem wordt verweten. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde en veroordeelt de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair (uitlokking van mishandeling) ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/800328-07 Uitspraak d.d.: 21 september 2007 Tegenspraak/ dip VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [datum], wonende te [adres en plaats]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 september 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2005 tot en met 29 mei 2006 te Harreveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat [[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] in of omstreeks de periode van 24 mei 2005 tot en met 29 mei 2006 te Harreveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden, welk bovenomschreven feit verdachte en/of zijn mededader(s) in of omstreeks voornoemde periode door misbruik van gezag en/of door geweld en/of door bedreiging, te weten zijn/hun fysieke en/of geestelijke overwicht en/of (daarbij) die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] opdracht heeft/hebben gegeven die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, opzettelijk heeft uitgelokt; (incident 2, pag. 104) art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2005 tot en met 29 mei 2006 te Harreveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met kracht tegen de/het borst(been) heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2005 tot en met 29 mei 2006 te Harreveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het/de borst(been) heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel (kneuzing ribben en/of borstbeen) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (incident 4, pag. 105) art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Nietigheid van de dagvaarding De raadsman van verdachte heeft bij wijze van preliminair verweer ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding in zijn geheel nietig is. De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is. De beschreven periode beslaat ruim een jaar en het geheel is niet concreet omschreven. De rechtbank overweegt met betrekking tot het preliminair verweer van nietigheid van de dagvaarding als volgt: De tenlastelegging omschrijft ten dele op voldoende wijze de aan verdachte verweten gedragingen en kan daarmee slechts voor een deel fungeren als grondslag van het onderzoek op de terechtzitting. In het onder 1 en 2 als (eerste) alternatief ten laste gelegde worden geen specifieke handelingen op tijdstippen en plaatsen “geïdentificeerd”, nog wordt verwezen naar concrete incidenten in het procesdossier. Hiermee voldoen deze onderdelen van de tenlastelegging niet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Dit geldt niet voor hetgeen onder 1 en 2 in de tenlastelegging als (tweede) alternatief is opgenomen. Daar wordt verwezen naar twee pagina’s in het proces-verbaal, te weten bladzijde 104 en bladzijde 105, waarin de aangever onder feit 2 en feit 4 verklaart om welke specifieke voorvallen het gaat. De rechtbank gaat er van uit dat met de in de tenlastelegging gehanteerde term incident 2 en 4 wordt gedoeld op feit 2 en 4 op bladzijde 104 en 105 van het proces-verbaal. Met deze verwijzing is het voldoende duidelijk wat de beschuldiging is en kan verdachte zich daartegen verdedigen. Dit leidt er toe dat de dagvaarding nietig zal worden verklaard voor zover het betreft het onder 1 ten laste gelegde tot en met “Althans dat” en het onder 2 ten laste gelegde tot en met “Althans dat”. Het overige kan in stand blijven en dienen als uitgangspunt voor het verdere proces. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Volgens [slachtoffer] en [naam 3] heeft de verdachte [naam 2] opdracht gegeven om [slachtoffer] te slaan. [naam 2] zou hieraan hebben gehoor gegeven, maar zou niet hard genoeg hebben geslagen, waarna verdachte voor zou hebben gedaan hoe (hard) er geslagen moest worden. De verdachte zou daarop zelf [slachtoffer] op zijn borst hebben geslagen. [naam 2] verklaart hier echter niets over, terwijl hij er toch naast moet hebben gestaan. Nu verdachte ook ontkent, bestaat bij de rechtbank niet de overtuiging dat de verdachte dit feit heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. Taal en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: [naam 2] en [naam 3] in de periode van 24 mei 2005 tot en met 23 december 2005 te Harreveld, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen het lichaam hebben geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden, welk bovenomschreven feit verdachte in voornoemde periode door misbruik van gezag, te weten zijn geestelijke overwicht en daarbij die [naam 2] en [naam 3] opdracht heeft gegeven die [slachtoffer] te slaan, opzettelijk heeft uitgelokt; Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: Feit 1: Uitlokking van mishandeling Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu er overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Niet-ontvankelijk verklaren van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], nu deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat er ten tijde van de bewezenverklaarde periode misstanden in de instelling Harreveld bestonden, die er toe hebben geleid dat het toezicht op de pupillen gebrekkig was. Dit neemt niet weg dat verdachte ook een sterk eigen verantwoordelijkheid had ten opzichte van zijn houding en optreden naar medebewoners van Harreveld. Gelet op zijn leeftijd en het vergevorderde stadium van zijn behandeling spreekt de rechtbank hem daar op aan. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte één van de leidende figuren was en van deze positie misbruik maakte door anderen tegen zijn jonge medebewoners op te stoken. De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat de verdachte thans zijn leven op orde lijkt te hebben en sinds het onderhavige delict niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen. De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, enerzijds teneinde de ernst van het onderhavige feit te benadrukken en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen. Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.500,= gevoegd in het onderhavige strafgeding ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Toepasselijke wettelijke artikelen Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder 1 ten laste gelegde tot en met “Althans dat” en het onder 2 ten laste gelegde tot en met “Althans dat”. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld. Verklaart de verdachte ter zake het bewezenverklaarde strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: Een werkstraf gedurende 40 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen, Beveelt dat voor de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat voor een dag in verzekering doorgebracht 2 uur per dag in mindering wordt gebracht. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering, nu deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Aldus gewezen door: Mr. Krijger, voorzitter, Mrs. Gilhuis en Steenhuisen, rechters, in tegenwoordigheid van Damink, griffier, en uitgesproken op de terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2007.