Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4136

Datum uitspraak2007-03-07
Datum gepubliceerd2007-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 04/174, AWB 04/882, AWB 05/1701 en AWB 06/1420
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling provinciale restauratie-uitvoeringsprogramma. Monument is niet opgenomen is vastgestelde prioriteitenlijst. Eiser heeft geen verzoek ingediend tot plaatsing van het monument op de prioriteitenlijst. Ten onrechte geen toepassing gegeven aan uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Leidt echter niet tot vernietiging.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht, meervoudige kamer Zaaknummers: Awb 04/174, Awb 04/882, Awb 05/1701 en Awb 06/1420 Uitspraak in de gedingen tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1. ONDERWERP VAN DE GEDINGEN Eiser heeft beroep ingesteld tegen besluiten van 20 januari 2004, 2 augustus 2004, 15 november 2005 en een besluit verzonden op 25 augustus 2006. In het besluit van 20 januari 2004 (hierna bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 mei 2003, tot vaststelling van het provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma (hiera het Prup) voor de periode 2003-2008, ongegrond verklaard en zijn besluit van 22 mei 2003 gehandhaafd. In het besluit van 2 augustus 2004 (hierna bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 mei 2004, betreffende de vaststelling van het Prup 2004-2009, ongegrond verklaard en het besluit van 28 mei 2004 gehandhaafd. Bij het besluit van 15 november 2005 (hierna bestreden besluit 3) heeft verweerder het Prup 2005-2010 vastgesteld. Bij het besluit verzonden op 25 augustus 2006 (hierna bestreden besluit 4) heeft verweerder het Prup 2006-2011 vastgesteld. 2. ZITTING De gedingen zijn gevoegd behandeld op 22 februari 2007. Eiser is na bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P. van der Burgh. Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland is verschenen E. Hut. 3. BEOORDELING VAN DE GEDINGEN 3.1 De feiten Bij besluit van 22 mei 2003 heeft verweerder op grond van artikel 12 van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (hierna: het Brrm) het Prup voor de periode 2003-2008 vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 juni 2003 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is behandeld op een op 3 oktober 2003 gehouden hoorzitting van Kamer I uit de provinciale adviescommissie bezwaar- en beroepschriften, die op 28 november 2003 geadviseerd heeft het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder, in overeenstemming met dit advies, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 20 februari 2004 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk AWB 04/174. Bij besluit van 28 mei 2004 heeft verweerder op grond van artikel 12 van het Brrm het Prup voor de periode 2004-2009 vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 mei 2004 bezwaar gemaakt. Op 22 juli 2004 heeft Kamer I uit de adviescommissie bezwaar- en beroepschriften geadviseerd het bezwaar wegens kennelijke ongegrondheid ongegrond te verklaren. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder, in overeenstemming met het advies, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 16 augustus 2004 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk 04/882. Bij besluit van 27 september 2005 heeft verweerder het ontwerp Prup 2005-2010 en het ontwerp aanvulling Prup 2003-2008 en 2004-2009 vastgesteld. Bij brief van 1 oktober 2005 heeft eiser zijn zienswijze inzake het besluit van 27 september 2005 ingediend. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder het Prup 2005-2010 en de aanvulling Prup 2003-2008 en 2004-2009 vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 december 2005 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk AWB 05/1701. Bij een besluit, verzonden op 6 juni 2006, heeft verweerder het ontwerp Prup 2006-2011 vastgesteld. Inzake dit besluit heeft eiser bij brief van 10 juni 2006 zijn zienswijze ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 4 het Prup 2006-2011 vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 oktober 2006 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk AWB 06/1420. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen toegezonden. Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland uitgenodigd om als partij aan dit geding deel te nemen. 3.2 De overwegingen Ingevolge artikel 34, eerste lid, (oud) van de Monumentenwet 1988 kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verder: de Minister) subsidie verstrekken ten behoeve van het herstel en de instandhouding van beschermde monumenten. Op grond van artikel 34, derde lid, (oud) van de Monumentenwet 1988, voorzover thans van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 34, derde lid, (oud) van de Monumentenwet 1988 is het Brrm vastgesteld. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Brrm kan de Minister aan de eigenaar van een beschermd monument dat voorkomt in een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 12 subsidie verstrekken in de subsidiabele restauratiekosten van dat monument. Artikel 12 van het Brrm luidde ten tijde hier in geding als volgt: 1. Het provinciaal bestuur kan jaarlijks voor de binnen de provincie gelegen niet-budgethoudende gemeenten een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma vaststellen waarin staat aangegeven welke beschermde monumenten uit die gemeenten en in welke volgorde naar zijn oordeel voor subsidie in aanmerking komen. 2. De besturen van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, kunnen jaarlijks vóór 1 oktober kenbaar maken welke beschermde monumenten naar hun oordeel in het restauratie-uitvoeringsprogramma opgenomen zouden moeten worden en in welke volgorde. 3. De voorbereiding van een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma vindt plaats volgens de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure. 4. Bij de vaststelling van een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma wijkt het provinciaal bestuur niet af van een volgorde als bedoeld in het tweede lid. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brrm wordt onder budgethoudende gemeente verstaan een gemeente die beschikt over een in werking getreden verordening als bedoeld in artikel 15 van de wet en waarin ten minste 100 beschermde monumenten gelegen zijn Bij wet van 22 december 2005 is artikel 34 van de Monumentenwet 1988 aangepast. Artikel 34 van de Monumentenwet 1988 luidt, voor zover hier van belang, thans: 1. Onze minister kan subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten. Onder instandhouding wordt verstaan de onderhoudswerkzaamheden aan een beschermd monument alsmede werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van het monument noodzakelijk zijn. 2. De subsidie bestaat uit hetzij een vast bedrag per jaar hetzij een percentage van de door Onze minister vast te stellen kosten. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen betrekking hebben op: a. de criteria op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt; b. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald; c. de vaststelling van een subsidieplafond; d. de aanvraag van een subsidie; e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend; f. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger; g. de vaststelling van de subsidie; h. de betaling en terugvordering van de subsidie, alsmede het verlenen van voorschotten op de subsidie. 4. Indien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een subsidieplafond, worden daarbij regels gesteld omtrent de wijze van verdeling. Op 1 februari 2006 is het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) in werking getreden. In artikel 39 Brim is overgangsrecht opgenomen. Het artikel luidt als volgt: 1. Subsidie, verleend op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, wordt afgehandeld overeenkomstig dat besluit. 2. De rechten en verplichtingen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit krachtens een beschikking op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 gelden, blijven gelden voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder rechtmatig heeft besloten het rijksmonument "[naam monument]", plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats], niet in het Prup 2003-2008, het Prup 2004-2009, het Prup 2005-2010 en het Prup 2006-2011 op te nemen. Vast staat dat het rijksmonument "[naam monument]" niet is opgenomen in de in artikel 12, tweede lid, Brrm bedoelde, door het gemeentebestuur Reiderland, zijnde een niet-budgethoudende gemeente, vastgestelde, prioriteitenlijst. Eveneens staat vast dat eiser geen verzoek bij het gemeentebestuur Reiderland heeft ingediend om op de prioriteitenlijst geplaatst te worden. Nu verweerder ingevolge artikel 12, vierde lid, van het Brrm niet bevoegd is af te wijken van de prioriteitenlijst van het gemeentebestuur Reiderland, heeft verweerder rechtmatig besloten het monument niet op te nemen in de verschillende provinciale restauratieuitvoeringsprogramma's . Daaraan kan niet afdoen het betoog van eiser, dat het indienen van zienswijzen bij het gemeentebestuur ten aanzien van de vaststelling van de prioriteitenlijst niet mogelijk is geweest. De rechtbank wijst er op dat eiser een verzoek bij het gemeentebestuur had kunnen indienen tot plaatsing op de prioriteitenlijst. Tegen een afwijzing van dat verzoek staan rechtsmiddelen open. Daarnaast stond tegen de vaststelling van het Prup over de jaren 2003-2008 en 2004-2009 een bezwaarprocedure open bij verweerder en tegen de vaststelling van het Prup over de jaren 2005-2010 en 2006-2011 een zienswijzeprocedure. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat eiser in zijn procedurele belangen is geschaad. Uit meergenoemd artikel 12, vierde lid, Brrm volgt voorts dat, anders dan eiser heeft gesteld, verweerder geen rol speelt bij het stellen van prioriteiten op gemeentelijk niveau. Verweerder behoefde ook niet na te gaan op welke gronden het gemeentebestuur het monument niet heeft voorgedragen voor opname in de verschillende provinciale uitvoeringsprogramma's. De rechtbank wijst in dit kader nog op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer van 5 november 2003 (nummer 200301385/1). Ook hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt hiertoe nog als volgt. Ten aanzien van de vaststelling van het Prup over de jaren 2004-2009 stelt de rechtbank vast dat eiser niet is gehoord ten aanzien van zijn bezwaren. Ingevolge artikel 7:2 Awb dient een belanghebbende in staat te worden gesteld te worden gehoord, alvorens er op het bezwaar wordt beslist. Ingevolge artikel 7:3 Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft mogen afzien van het horen van eiser, nu de gronden van zijn bezwaar identiek waren aan de gronden van zijn bezwaar tegen de vaststelling van het Prup betreffende de jaren 2003-2008. Reeds bij de behandeling van dit bezwaarschrift is eiser duidelijk gemaakt dat hij zich bij het bestuur van de gemeente Reiderland had moeten melden om op de prioriteitenlijst te komen om zo aanspraak te kunnen maken op een plaatsing op het Prup. Verweerder kon op basis hiervan het bezwaar van eiser als kennelijk ongegrond beschouwen en derhalve afzien van het horen. Ten aanzien van het bestreden besluit 3 overweegt de rechtbank nog als volgt. Met ingang van 1 juli 2005 is de gewijzigde afdeling van artikel 3.4 van de Awb van toepassing bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van het Prup. In de gewijzigde afdeling 3.4 van de Awb is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geregeld. Uit artikel 7:1 Awb volgt dat tegen een met deze procedure tot stand gekomen beslissing niet eerst bezwaar hoeft te worden aangetekend, maar direct beroep kan worden ingesteld. Verweerder heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het voorgaande dient naar het oordeel van de rechtbank ingevolge artikel 6:22 Awb echter niet te leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit 3. Hiertoe wordt overwogen dat, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, het besluit van verweerder inhoudelijk niet anders geweest zou zijn indien de uniforme voorbereidingsprocedure wel gevolgd zou zijn. Derhalve is eiser niet in zijn belangen geschaad en kan het bestreden besluit in stand blijven. Ten aanzien van het bestreden besluit 4 wordt tenslotte nog als volgt overwogen. Verweerder heeft het Prup 2006-2011 gebaseerd op artikel 12 Brmm. Dit artikel is echter komen te vervallen op 1 februari 2006. Ingevolge artikel 42, eerste lid, Brim kunnen tot 1 oktober 2006 aanvragen op grond van het Brmm worden ingediend, ten laste van de budgetten die zijn vastgesteld op grond van het Brmm. Ingevolge het vierde lid van artikel 42 Brim worden aanvragen als bedoeld in het eerste lid, afgehandeld overeenkomstig het Brmm. De budgetten over de jaren 2006-2010 zijn reeds vastgesteld op grond van het Brmm. Ten aanzien van deze jaren heeft verweerder, gelet op het vierde lid van artikel 42 Brim, de aanvragen op grond van artikel 12 Brmm kunnen afhandelen. Ten aanzien van de aanvragen over het jaar 2011 wordt overwogen dat voor dit jaar een wettelijke grondslag ontbreekt, nu artikel 12 Brmm niet van toepassing is. Verweerder heeft echter aangegeven dat ten aanzien van het jaar 2007 er sprake is van een gevoerd beleid, inhoudende dat aansluiting is gezocht bij de wettelijke regelgeving zoals geformuleerd in artikel 12 Brmm. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk, zodat het bestreden besluit evenmin om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Uit het voorgaande vloeit voort dat hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten, zodat de beroepen ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 Awb. 4. BESLISSING De rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema (voorzitter), mr. H.J. Bastin en mr. L.J.A. Damen en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 7 maart 2007, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier. De griffier De voorzitter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag Afschrift verzonden op: typ: GGD