Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4308

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702093/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 januari 2006 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de over het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 krachtens de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) aan appellante toegekende huursubsidie gewijzigd van € 286,92 in nihil en het uitgekeerde bedrag teruggevorderd.


Uitspraak

200702093/1. Datum uitspraak: 26 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1270 van de rechtbank Leeuwarden van 9 februari 2007 in het geding tussen: appellante en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 januari 2006 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de over het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 krachtens de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) aan appellante toegekende huursubsidie gewijzigd van € 286,92 in nihil en het uitgekeerde bedrag teruggevorderd. Bij besluit van 10 april 2006 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 februari 2007, verzonden op 13 februari 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 22 maart 2007 heeft de minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2007, waar appellante in persoon en bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellante klaagt, kort weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ingevolge artikel 7a van de Hsw slechts op eigen verzoek behoefde te worden gehoord. Dit artikel was, zo stelt appellante, ten tijde van haar aanvraag reeds vervallen. Dit geldt evenzeer voor artikel 10 van de Hsw dat de minister derhalve ten onrechte aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag heeft gelegd. 2.2.    Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 7a, 10 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het  subsidietijdvak waarop voormeld besluit ziet vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de oude bepalingen door de rechtbank terecht van toepassing geacht. 2.3.    Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Hsw wordt huursubsidie slechts toegekend als degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn: 1. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of 2. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden, als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.    Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder a, van de Hsw kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan aan een besluit, als bedoeld in het eerste lid, terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak: a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest, b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.    Ingevolge het derde lid van dit artikel kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast. 2.4.    Appellante betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister had moeten afzien van terugvordering. In dat verband stelt zij dat door toedoen van de politie dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst het paspoort van haar echtgenoot is zoekgeraakt en dat zijn verblijfsvergunning om die reden niet kon worden verlengd. 2.5.    Voor zover appellante aanvoert dat de minister vanwege de door haar gestelde omstandigheden niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de hem ingevolge artikel 36 van de Hsw toekomende bevoegdheid om de toegekende huursubsidie terug te vorderen, is hetgeen zij in dat verband naar voren heeft gebracht door de rechtbank terecht niet als voldoende beoordeeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, artikel 10 van de Hsw het recht op huursubsidie koppelt aan rechtmatig verblijf in Nederland van, in dit geval, de echtgenoot van appellante en dat dit artikel geen ruimte biedt om in afwijking hiervan subsidie toe te kennen indien geen sprake is van rechtmatig verblijf. Dit betekent dat indien het de minister ten tijde van de toekenning van de huursubsidie aan appellante reeds bekend was geweest dat haar echtgenoot op de peildatum, door welke reden ook, geen rechtmatig verblijf had, deze subsidie niet was toegekend. De enkele omstandigheid dat hem dit eerst nadien bekend werd, maakt niet dat daarom niet tot terugvordering kon worden overgaan. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena    w.g. Den Broeder Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007 318.