Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4462

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 07-5023
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Terecht geconstateerd dat bouwvergunning van rechtswege is verleend. Er is echter sprake van strijd met de bouwverordening. Gelet op de uitlatingen van verweerder ter zitting zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontheffing van de bouwverordening worden verleend en alsnog bouwvergunning worden verleend. Een dergelijke uitkomst waarbij verweerder de belangen van vergunninghouder zwaarder zal laten wegen dan de belangen van verzoekers, wordt naar voorlopig oordeel niet onevenwichtig geacht.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 5023 uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2007 in de zaak van: [verzoekers], wonende te Haarlem, verzoekers, gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, derde partij [vergunninghouder], wonende te Haarlem. 1. Procesverloop Bij brief van 23 juli 2007 heeft verweerder [vergunninghouder] bericht dat op 16 mei 2007 de door haar gevraagde bouwvergunning voor het uitbreiden en vergoten van de woning [adres], van rechtswege is verleend. Per gelijke datum zijn omwonenden hierover geïnformeerd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brieven van 30 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 augustus 2007, alwaar [verzoekers] zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G.J. Klok, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts is verschenen [vergunninghouder], vergunninghouder. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 De bezwaarschriften van verzoekers gericht tegen de op 16 mei 2007 van rechtswege verleende bouwvergunning zijn na afloop van de bezwaartermijn ingediend. Deze termijnoverschrijding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter verschoonbaar aangezien aan verzoekers pas op 23 juli 2007 kenbaar is gemaakt dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend en zij hier redelijkerwijs ook niet eerder van op de hoogte hadden kunnen zijn. 2.3 Het bouwplan betreft de vervanging van een tegen de woning [adres] aangebouwde schuur door een aanbouw die voorziet in de uitbreiding van de woning. De nieuwbouw heeft een hoogte van 6 meter en een houten gevelbekleding. Het bouwplan betreft een voormalige tuinderswoning, die is gelegen op een door woningen omsloten binnenterrein. De achtertuinen van verzoekers grenzen aan het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd. 2.4 In geschil is of de bouwvergunning terecht van rechtswege is verleend. 2.5 In artikel 46, eerste lid, en onder b Woningwet (Ww) is bepaald dat burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag beslissen. In artikel 46, tweede lid Ww is - voorzover hier van belang - bepaald dat burgemeester en wethouders hun beslissing omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning eenmaal met ten hoogste zes weken kunnen verdagen. In artikel 46, derde lid, Ww is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. In artikel 46, vierde lid, Ww is bepaald dat indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege is verleend. 2.6 Door partijen wordt niet bestreden dat verweerder niet heeft besloten op de bouwaanvraag binnen de in artikel 46, eerste lid, in samenhang met artikel 46, tweede lid, Ww voorgeschreven termijn. Van een van rechtswege verleende bouwvergunning kan vervolgens slechts sprake zijn indien het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. 2.7 Op het perceel rust als geldend bestemmingsplan een verordening ingevolge artikel 43 van de Woningwet 1901, vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 9 januari 1935 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 3 april 1935 (hierna: het bestemmingsplan). De planvoorschriften regelen uitsluitend het gebruik van de gronden en bevatten geen bebouwingsvoorschriften. Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften mogen op deze gronden eengezinswoningen worden gebouwd. 2.8 Niet bestreden is dat het bouwwerk in gebruik is - en ook na de verbouwing zal blijven - als eengezinswoning. Gelet hierop is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Voorshands moet dan ook geoordeeld worden dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat een bouwvergunning van rechtswege is verleend. 2.9 Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de van rechtswege verleende bouwvergunning onrechtmatig is aangezien het bouwplan in strijd is met de artikelen 2.5.12, 2.5.15, 2.5.21 en 2.5.25 van de Haarlemse Bouwverordening (HBV). Zij verzoeken gelet hierop tot schorsing van de van rechtswege verleende bouwvergunning. 2.10 Verweerder beaamt dat het bouwplan op bepaalde onderdelen in strijd is met de HBV. Ter zitting heeft het college aangegeven voornemens te zijn in heroverweging ontheffing te verlenen teneinde deze strijdigheid op te heffen. Ook uit het zich in het dossier bevindende ontwerpbesluit blijkt dit voornemen van het college. 2.11 Nu op voorhand reeds duidelijk is dat het bestreden besluit in heroverweging geen stand zal houden dient de voorzieningenrechter na te gaan of er gelet op de belangen van partijen aanleiding is tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op de bijzondere situatie die zich hier voordoet, namelijk het feit dat er nog geen sprake is van een primair besluit waarin inhoudelijk wordt ingegaan op de voorschriften die zijn opgenomen in de HBV en waarin in het kader van ontheffing de belangen van partijen zijn afgewogen, ligt het in de rede dat de voorzieningenrechter zich terughoudend opstelt. Hierop is uitzondering mogelijk indien er voldoende inzicht is in de wederzijdse belangen die spelen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat hier aan de orde. 2.12 Alvorens in te gaan op de belangen van partijen overweegt de voorzieningenrechter dat de HBV mogelijkheid biedt ontheffing te verlenen op de onderdelen waarop het bouwplan in strijd is met de HBV. 2.13 Ten aanzien van de belangen die bij een dergelijke ontheffingverlening aan de orde zullen zijn, zijn de belangen zoals door verzoekers gesteld, gelegen in het voorkomen van inbreuk op hun privacy, alsmede het voorkomen van vermindering van lichtinval en uitzicht als gevolg van het bouwplan. Daartegenover staat het belang van vergunninghouder tot modernisering en uitbreiding van de woning teneinde de woning - die momenteel in vervallen staat verkeert - te laten voldoen aan moderne eisen van comfort en woongenot. 2.14 Gelet op de uitlatingen van verweerder ter zitting zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontheffing van de HBV worden verleend en alsnog bouwvergunning worden verleend. Een dergelijke uitkomst waarbij verweerder de belangen van vergunninghouder zwaarder zal laten wegen dan de belangen van verzoekers, wordt naar voorlopig oordeel niet onevenwichtig geacht. 2.15 Ook de klacht van verzoekers dat het bouwplan niet in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand treft geen doel, nu verweerder zich ten aanzien van diens oordeel over de welstand baseert op een gemotiveerd advies van de welstandscommissie. Naar voorlopig oordeel is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat dit advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het feit dat in het stedenbouwkundig advies bij bespreking van het uiterlijk van het bouwplan, wordt gesproken van "straatbeeld", terwijl het bouwplan op een binnenterrein is gelegen, doet hieraan niet af. 2.16 De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande dan ook geen aanleiding de bouwvergunning van rechtswege te schorsen. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. 2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 31 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.