Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4479

Datum uitspraak2006-07-25
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/4721
Statusgepubliceerd


Indicatie

geen samenvatting


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/4721 Uitspraakdatum: 25 juli 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van de inspecteur van 8 november 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning - na ambtshalve vermindering - van € 16.820, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen - na ambtshalve vermindering - van € 297. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2006 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [gemachtigde], alsmede de inspecteur. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. [mevrouw], geboren op 8 mei 1919, is op 5 juli 2002 overleden. In het jaar 2002 ontvangt mevrouw [mevrouw] een Nederlandse AOW-uitkering, een Nederlands nabestaandenpensioen van [instantie] en een Antilliaans nabestaandenpensioen van [instantie2]. 2.2. Het belastbaar inkomen uit werk en woning na ambtshalve vermindering bedraagt € 16.850 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt na de ambtshalve vermindering € 297. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat voor € 8.901 uit Nederlands inkomen en € 9.536 uit Antilliaans inkomen. Op het Antilliaanse inkomen is op de Antillen wel loonbelasting, maar geen premie volksverzekeringen in gehouden.[mevrouw] was in Nederland verzekerd voor de volksverzekeringen. 2.3. Tussen partijen is in geschil de wijze waarop de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting berekend dient te worden. 2.4. Belanghebbende is van mening dat er grenzen zijn bij het belasten en de premieheffing van Antilliaanse inkomen en dat in het onderhavige geval deze grenzen worden overschreden, omdat belanghebbende over het Antilliaanse pensioen een hoger bedrag aan belasting betaalt, dan dat verschuldigd zou zijn indien de heffing over dit pensioen aan Nederland zou zijn toegewezen. Belanghebbende stelt dat indien de grenzen worden overschreden dit opgelost moet worden door bijvoorbeeld niet het volledige Antilliaanse inkomen te belasten en indien nodig helemaal af te zien van belasting- en premieheffing over het Antilliaanse inkomen. 2.5. Ingevolge artikel 2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) worden natuurlijke personen die in Nederland wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het doet daarbij niet ter zake waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Uit de artikelen 3.81 e.v. van de Wet IB 2001 volgt dat een nabestaandenpensioen tot het wereldinkomen behoort. 2.6. In artikel 17 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) is bepaald dat de heffingsbevoegdheid over het nabestaandenpensioen aan de Nederlandse Antillen is toegewezen. In artikel 24 van het BRK is, voor zover hier van belang, bepaald dat het land van inwoning, in het inkomen of vermogen kan begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen in een van de andere landen mogen worden belast, met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. 2.7. Op grond van artikel 24 van het BRK is het Nederland, als land van inwoning van belanghebbende, toegestaan het nabestaandenpensioen, dat ingevolge het aan artikel 24 van de BRK voorafgaande artikel 17 van het BRK op de Nederlandse Antillen mag worden belast, te begrijpen in het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende, onder de voorwaarde dat op de hiervoor voorgeschreven wijze een vermindering op de berekende belasting wordt verleend ter zake van die inkomsten. 2.8. Gezien het feit dat belanghebbende in het jaar 2002 woonachtig was in Nederland en als zodanig binnenlands belastingplichtig is, heeft de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, bij het opleggen van de aanslag het nabestaandenpensioen terecht in het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende heeft begrepen, met inachtneming van de hiervoor voorgeschreven vermindering. 2.9. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat toepassing van de wet in haar geval onredelijk is en de wet derhalve in zoverre niet of anders moet worden toegepast, moet dit standpunt worden verworpen. Gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829 houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk (Stb. 1822,10 en Stb 1829, 28) dient de rechtbank volgens de wet recht te spreken en mag het in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. 2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 3. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2006 door mr. W. Brouwer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank; 2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.