Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4494

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/518
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewijslast. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij ter zake van de verkoop van een deelneming (naast de ontvangen vaste koopsom) nog een vordering heeft op de koper van die deelneming. De vordering moet derhalve geacht worden ten onrechte te zijn opgenomen in de eindbalans van 1997, tevens beginbalans van het onderhavige jaar. Nu het opnemen van de vordering geen invloed heeft op de belastbare winst kan herstel van deze fout zonder bezwaar plaatsvinden in het onderhavige jaar. Belanghebbendes beroep moet worden verworpen.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/518 Uitspraakdatum: 31 augustus 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1998 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 98.774. 1.2. Op het daartegen gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 21 december 2005 de aanslag gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 30 januari 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276. 1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur. 1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar gemachtigden, alsmede de directeur van belanghebbende, en de inspecteur. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Belanghebbende is opgericht bij akte van 27 maart 1996 en is statutair gevestigd te [woonplaats]. Zij vormt sedert 28 september 1999 met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De activiteiten bestaan uit het inkopen en verwerken van (industrieel) afval alsmede uit de verkoop van daaruit verkregen edele en onedele metalen. De heer [directeur] is enig directeur tevens enig aandeelhouder van en in belanghebbende. 2.2. Op 26 juni 1995 is door belanghebbende tezamen met onder meer [de heer] [GmbH] opgericht, een vennootschap naar Duits recht. Belanghebbende heeft daarbij een belang verkregen van 20 percent in het uitstaande aandelenkapitaal van die vennootschap. Het voor die deelneming opgeofferde bedrag bedraagt ? 392.045. Dit bedrag vormt de tegenwaarde van DM 100.000 ter storting op de verkregen aandelen alsmede van DM 250.000 ter zake van courtage aan [de heer], welk laatste bedrag is schuldig gebleven. 2.3. Bij overeenkomst van 21 februari 1997 heeft [directeur] aan [de heer] opdracht gegeven de aandelen in GmbH ten verkoop aan te bieden voor een prijs van ten minste DM 600.000. Als tegenprestatie zou [de heer] een provisie ontvangen van 50 percent van de verkoopprijs voor zover deze hoger is dan DM 350.000. 2.4.1 Een brief van 4 maart 1997 van [mbH] aan [de heer] vermeldt – voor zover hier van belang - het volgende: “da wir exklusiv die Plazierung für die einzurichtenden [Produktions-Werke] übernommen haben, sind wir daran interessiert, eine Beteiligung von 20% an der [GmbH] zu übernehmen. Wie bereits am Montag, den 24.02.1997 besprochen, unterbreiten wir Ihnen folgendes Angebot: Wir schlie?en einen Optionsvertrag für die Übernahme eines Geschäftsanteils in Höhe von nominal DM 100.000,- an dem DM 500.000,- betragenden Stammkapital der [GmbH]. Der dafür an Herrn [directeur] zu zahlende Kaufpreis beträgt DM 1.200.000,-. Dieser Kaufpreis wird in 6 Raten jeweils bei Plazierung eines Produktions-Werkes gezahlt. Die Übertragung der Anteile erfolgt in 6 Teilen jeweils Zug um Zug gegen Zahlungsleistung. Die Abwicklung soll in einem Zeitraum von 1 bis 2 Jahren abgeschlossen sein. Wir würden uns freuen, wenn Herr [directeur] mit diesem Vorschlag einverstanden wäre und wir zügig zum Vertragsabschluss kommen würden. (…)” 2.4.2. In een telefax van [de heer] aan [mbH] van eveneens 4 maart 1997 staat onder meer het volgende vermeld: „nach Rücksprache mit Herrn [de heer] kann unter Berücksichtigung folgender Prämissen eine zügige Abwicklung erfolgen: 1. Bei Abschlu? des Optionsvertrages sind DM 350.000,- zur direkten Zahlung fällig. 2. Bei Plazierung von [bedrijf] II sind weitere DM 150.000,- zur direkten Zahlung fällig. 3. Bei Plazierung von [bedrijf] III sind weitere DM 250.000,- zur direkten Zahlung fällig. 4. Bei Plazierung von [bedrijf] IV sind weitere DM 250.000,- zur direkten Zahlung fällig. 5. Bei Plazierung von [bedrijf] V sind DM 200.000,- als Restzahlung zur direkten Zahlung fällig. In der Hoffnung, Ihnen einen moderaten Weg zur Übernahme eines Geschäfts-anteils in Höhe von 20% an der [GmbH] angeboten zu haben, verbleibe ich, (…)“ 2.4.3. Bij schrijven van 6 mei 1997 bericht [mbH] aan [de heer]: „ (…) bei der am 17. April 1997 stattgefundenen au?erordentlichen Gesellschafterversammlung der Firma multikapital GmbH wurde dem Erwerb eines 20 % igen Geschäftsanteils an der [GmbH] grundsätzlich zugestimmt. Für die Finanzierung sollen bis Mitte Juni aus dem Kreis der Gesellschafter konkrete Vorschläge vorliegen. Wir streben eine zügige Übernahme der Geschäftsanteile an und sind zuversichtlich, Ihnen in Kürze einen positiven Bescheid geben zu können. (…)“ 2.5. Belanghebbende heeft in 1997 haar gehele belang in GmbH verkocht aan [mbH]. De ter zake van deze verkoop opgemaakte notariële akte van 5 november 1997 vermeldt met betrekking tot de overeengekomen prijs het volgende: “ (…) § 3 Kaufpreis, Fälligkeit, Sicherheiten Der Kaufpreis beträgt 500.000,00 DM (fünfhunderttausend Deutsche Mark). Der Kaufpreis ist sofort zur Zahlung fällig. Der Übereigner bestätigt den Empfang von Verrechnungsschecks über den gesamten Kaufpreis unter dem üblichen Vorbehalt. Trotz Belehrung über die Risiken wird auf Absicherung verzichtet.” Verder vermeldt de notariële akte onder meer nog de volgende bepalingen: “(…) § 5 Zustimmungspflicht Nach der Satzung der GmbH bedarf die Übertragung eines Geschäftsanteiles der Zustimmung der Gesellschafterversammlung. Die Gesellschafter haben in der Versammlung vom 25.03.1996 dem Verkauf der Anteile in dieser Urkunde beigefügten Erklärung einstimmig zugestimmt und auf die Ausübung ihres Vorkaufsrechts verzichtet. Weiter beigefügt sind die schriftlichen Zustimmungserklärungen der heute nicht anwesenden Gesellschafter, die zugleich auch als Verzicht auf die Ausübung ihres Vorkaufsrechts anzusehen sind. § 6 Rückkaufsrecht Der Übereigner ist berechtigt, die hier abgetretenen Geschäftsanteile zum Preis von 250.000,00 DM vom Erwerber zurückzukaufen, wenn der Erwerber nicht bis zum 31.12.1998 rechtswirksame Kaufverträge für drei neue [bedrijf] Werke ganz oder in mehreren Geschäftsanteilen nachweist. (…)„ 2.6. Een brief van 28 december 1998 van GmbH/[de heer] aan [mbH] vermeldt – voor zover hier van belang – het navolgende: „ (…) Notarieller Kaufvertrag zum Erwerb eines Geschäftsanteils an der [GmbH] (…) Wir wollen zunächst klarstellen, da? der Erwerb des Geschäftsanteils mittels Anzahlung von 500.000,- DM, und nicht wie in Ihrem Schreiben ausgeführt zu 600.000,- DM, erfolgt ist. Inwieweit ein Wegfall der Geschäftsgrundlage erfolgt sein soll, entzieht sich unserer Kenntnis. Leider sind in Ihrem Schreiben hierzu keine detaillierten Informationen enthalten. Es wird daher bestritten da? ein solcher Wegfall erfolgt ist. Wir wollen uns jedoch einer konstruktiven und pragmatischen Vorgehensweise nicht verschlie?en und können uns auf der Basis des seinerzeit geschlossenen Kaufvertrags folgende Lösung vorstellen: Der ursprüngliche Preis für den Geschäftsanteil sollte 1.200.000,- DM betragen. Durch die Plazierung jedes neue Werks sollten 250.000,- DM abgegolten werden. Der Vertrag könnte folglich durch Zahlung Ihrerseits von 750.000,- DM (drei Werke im Jahr 1998 ab Kaufvertragsabschlu?) geheilt werden. Wir möchten Sie bitten, sich zu diesem Vorschlag zu äu?ern. (…)“ 2.7. Kennelijk mede naar aanleiding van voormelde brief van 28 december 1998 bericht [mbH] aan [directeur] bij schrijven van 15 januari 1999 het volgende: „ (…) ERWERB EINES GESCHÄFSTANTEILS AN DER GMBH Sehr geehrter Herr [de heer], mit notarieller Urkunde Nr. 1680/97 des Notariats Engen/Hegau haben Sie – vertreten durch Hr. Dipl.-Ing. [de heer] – uns einen Geschäftsanteil in Höhe von DM 100.000,- an der Fa. [GmbH] zum Preis von DM 500.000,- übertragen. Der Kaufpreis wurde Herrn [de heer] zur Weiterleitung an Sie übergeben. Auf Betreiben von Hr. [de heer] wurde in den Kaufvertrag eine Klausel aufgenommen, wonach Sie das Recht zum Rückkauf dieses Geschäftsanteils zum Preis von DM 250.000,- haben, sofern bis zum 31.12.1998 unter Mitwirkung unserer Gesellschaft nicht mindestens 3 neue [bedrijf] – Werke plaziert wurden. Dieses Ziel konnte im vergangenen Jahr nicht erreicht werden, da uns überhaupt keine 3 neuen Werke als Angebot zur Plazierung vorgelegt wurden. Wie aus der beigefügten Kopie eines Schreibens von Hr. [de heer] vom 28.12.1998 ersichtlich ist, stellt Hr. [de heer] inzwischen die Sache so dar, dass die DM 500.000,-- nur eine Kaufpreis-Anzahlung waren. Der tatsächliche Kaufpreis sollte demnach DM 1,2 Mio. betragen. Durch die Plazierung der 3 neuen Werke sollten jeweils weitere DM 250.000,-- pro Werk abgegolten werden. Hr. [de heer] hat trotz Aufforderung bisher weder erklärt, dass Sie auf das Rückkaufsrecht verzichten, noch hat er die zum Rückkauf erforderliche Summe von DM 250.000,-- bereit gestellt und die Ausübung der Rückkaufsoption mitgeteilt. Wir befinden uns somit in einer Situation der absoluten Rechtsunsicherheit in Bezug auf unseren Gesellschafter-Status. Zur Klärung der Rechts- und Sachlage, sowie zur Wahrung unserer Interessen haben wir heute eine Rechtsanwaltskanzlei beauftragt. Bitte teilen Sie uns schnellstmöglich mit, ob Sie von Ihrem Rückkaufsrecht Gebrauch machen wollen oder auf dieses verzichten. (…)“ 2.8.1. Belanghebbende heeft in haar balans per 31 december 1997 ter zake van de verkoop van de deelneming in GmbH een vordering opgenomen ten bedrage van ? 475.955 en een zelfde bedrag bij de bepaling van de belastbare winst voor dat jaar gerekend tot de onder de deelnemingsvrijstelling ex artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) vallende opbrengst van de deelneming. De hieraan ten grondslag gelegde opstelling luidt als volgt: „ Verwerving in 1995 Oprichting 26 juni 1995, aandeel in Grundkapitaal is 20% zijnde DM 100.000 Betaald aan mede-oprichter [de heer] in 1995 een Courtage van DM 250.000 Verwervingsprijs 350.000 Dit is in guldens (plus bankkosten van ? 45) HFL 392.045 Verkoop in 1997 Opbrengst aandelen DM 1.200.000 Af: bestemd voor bemiddelaar ([de heer]) DM - 425.000 Netto-opbrengst DM 775.000 Dit is in guldens HFL 868.000 Boekwinst op verkochte deelneming (onder deelnemingsvrijstelling) HFL 475.955 Afwikkeling verkoop in 1997 Netto-verkoopprijs DM 775.000 Af: - ontvangen in contanten DM - 100.000 Af: - verrekend met de betalen Courtage DM - 250.000 Te vorderen van [de heer] DM 425.000 Dit is in guldens (plus bankkosten van ? 45) HFL 475.955 Afwikkeling in 1998 In verband met gebleken vermoedelijke oninbaarheid is in 1997 ( Rb: met de hand gecorrigeerd in: 1998) de vordering afgewaardeerd tot ? 250.000 HFL 250.000 als verlies is afgeboekt (onder deelnemingsvrijstelling) HFL 225.955 Toekomstige afwikkeling [directeur] heeft aangegeven dat hij weinig meer verwacht van [de heer]. Vooralsnog staat nog ? 250.000 als vordering in de balans.“ 2.8.2. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar heeft belanghebbende een belastbaar bedrag aangegeven van ? 83.774. Daarbij heeft zij voormelde vordering op [de heer] afgewaardeerd tot op ? 250.000. Het verschil met de nominale waarde van de vordering (? 225.955) is in de aangifte gerekend tot de vrijgestelde voordelen uit hoofde van een deelneming. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het aangegeven belastbaar bedrag gecorrigeerd met ? 15.000 en de aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ? 98.774. 2.8.3. In bezwaar heeft belanghebbende – voor zover hier van belang – zich op het standpunt gesteld dat de afwaardering van de vordering in de aangifte ten onrechte onder de werking van de deelnemingsvrijstelling is gebracht en de inspecteur verzocht het vastgestelde belastbaar bedrag met ? 225.955 te verminderen. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. 2.9.1. Ter toelichting op de (afboeking op de) vordering heeft belanghebbende de navolgende schriftelijke verklaring van [de heer] overgelegd, welke verklaring is gedateerd op 30 april 2005: „(…) Bestätigung über den Verkaufspreis der Gesellschafteranteile an die Firma [mbH] AG Sehr geehrter Herr [de heer], als ehemaliger Geschäftsführer der [GmbH] (ATR), (…) und als damaliger Beauftragter und Bevollmächtigter von Herrn [de heer] handelnd für die Firma b.v., kann ich bestätigen, dass der Verkaufspreis der 20% Gesellschatferanteile an die Firm [mbH] AG mit 1.200.000 DM festgelegt wurde. Die in diesem Zusammenhang erstellte Notar-Urkunde entspricht nicht den zwischen den Vertragsparteien getroffenen Vereinbarungen. Der Kaufpreis galt mit 1.200.000 DM als vereinbart. (…) „ Ik, [de heer] (31.12.1948) Dipl.-Ing, SF-Ing., wonende te (…), verklaar uit hoofde van mijn toenmalige functie als tussenpersonon, dat ik in mijn functie als toenmalig bemiddelar / onderhandelaar nadrukkelijk kann bevestigen cq. Getuigen, dat [de heer] namens b.v. het 20% belang in [bedrijf] voor een totaalprijs van DM 1.200.000 (…) heb verkocht aan de Firma [mbH] AG. Ondanks het geschrevene in de voorliggende notariele akte.“ 2.9.2. Tot slot heeft belanghebbende ter zitting nog een schriftelijke verklaring overgelegd, gedagtekend op 7 november 2006 en ondertekend door „Rechtsanwalt“ [Herr], waarin het volgende is vermeld: „ Bestätigung Hiermit bestätige ich [Herr], (…), dass ich in meiner Eigenschaft als ehemaliger juristischer Berater der Geschäftsleitung der [GmbH], Kenntnis in der Angelegenheit „Verkauf der Gesellschafteranteile des Herrn [de heer]“ habe. Aufgrund dieses Sachverhaltes bestätige ich hiermit wie folgt: Der Verkaufspreis hat 1.200.000 DM betragen und sollte wie folgt bezahlt werden: 350.000 DM sofort, 150.000 DM bei Platzierung von [bedrijf] II 250.000 DM bei Platzierung von [bedrijf] III 250.000 DM bei Platzierung von [bedrijf] IV 200.000 DM bei Plazierung von [bedrijf] V als direkte Restzahlung“ 3. Geschil 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht aanspraak maakt op vermindering van de belastbare winst met het bedrag van ? 225.955, welke vraag belanghebbende bevestigend beantwoordt en de inspecteur ontkennend. 3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en vaststelling van het verlies op ? 127.181 (€ 57.713). 3.3. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende: - de (onder 2.4.2. vermelde) fax van 4 maart 1997 heeft aan de basis gelegen van de notariële akte: de koopsom ad 500.000 DM betreft de punten 1 en 2 van de fax; de punten 3, 4 en 5 hebben hun uitwerking gekregen in het terugkooprecht van § 6 van de akte; de drie opvolgende projecten waren waardebepalende factoren; belanghebbende kreeg het recht die projecten voor DM 250.000 terug te kopen; de koper zou ze dan zijn kwijtgeraakt. Er waren wel degelijk belangen en § 6 heeft betrekking op die projecten. - het bedrag van DM 500.000 is verrekend met leveringen die door [de heer] zijn verricht en met de aan hem verschuldigde provisie; - de onder 2.9.2. genoemde [Herr] is advocaat in Duitsland; hij begeleidde het project; [de heer] heeft met hem contact gehad; [Herr] is bij de onderhandelingen betrokken geweest tot en met het sluiten van het contract met [mbH]. Inspecteur: De inspecteur bestrijdt hetgeen belanghebbende ter zitting heeft gesteld met betrekking tot de uitleg van de notariële akte, het overige bij gebrek aan wetenschap en houdt hetgeen hij heeft gesteld in het verweerschrift staande. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan- en verkoop van het pakket aandelen in GmbH is geschied voor rekening en risico van belanghebbende. Tevens is niet in geschil dat belanghebbende de onder 2.5 hiervoor vermelde en in § 3 van de notariële akte vastgelegde koopsom ad DM 500.000 van [de heer] heeft ontvangen voor zover deze niet is verrekend met hetgeen [de heer] van belanghebbende had te vorderen. Daarmede staat tevens vast dat de onderhavige vordering zijn oorzaak kent enkel en alleen in de door belanghebbende gestelde aanspraak op voorwaardelijke nabetalingen tot een bedrag van in totaal maximaal DM 700.000 dan wel DM 750.000 die beweerdelijk zou zijn bedongen van de koper van de aandelen in GmbH en de daarmee samenhangende provisie ten gunste van [de heer]. 4.2. Nu belanghebbende heeft gesteld dat zij als onderdeel van de verkooptransactie een aanspraak op voorwaardelijke nabetalingen heeft bedongen van de koper en de inspecteur zulks gemotiveerd heeft betwist, rust op belanghebbende de last haar stelling waar te maken. Dit klemt te meer nu de notariële akte zoals vermeld onder 2.5 als tegenprestatie voor de levering van belanghebbendes belang in Gmbh enkel een vaste koopsom vermeldt van DM 500.000 en in het geheel geen melding maakt van voorwaardelijke nabetalingen in de zin als door belanghebbende bepleit. Eens te meer nu het totaalbedrag van de pretense nabetalingen groter is dan de in de akte vermelde vaste koopsom. 4.3.1. Voor zover belanghebbende ter ondersteuning van haar stelling verwijst naar de correspondentie tussen [de heer] en [mbH] zoals weergegeven onder 2.4.1 tot en met 2.4.3 kan de rechtbank haar niet volgen. Deze stukken geven naar het oordeel van de rechtbank slechts inzicht in (een deel van) het onderhandelingsproces waarbij het aanbod dat namens belanghebbende is gedaan nog instemming behoefde van de aandeelhouders van [mbH]. Uit deze stukken, bezien in samenhang met de notariële akte, maakt de rechtbank niet anders op dan dat de wederpartij van belanghebbende in de verkooptransactie niet heeft ingestemd met het aanbod en dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen op de voorwaarden zoals vastgelegd in de notariële akte. Ook de onder 2.7 vermelde brief van [mbH] aan [directeur] wijst in die richting. 4.3.2. Met betrekking tot de verklaringen van [de heer] en diens advocaat zoals vermeld onder 2.9.1 en 2.9.2 is de rechtbank van oordeel dat daaraan geen althans onvoldoende bewijskracht toekomt, nu [de heer], en in diens verlengde zijn advocaat, gelet op [de heer]'s aanspraak op provisie, belang hebben bij een bevestiging van de stelling van belanghebbende en hun verklaringen niet worden ondersteund door van derden afkomstige verklaringen. 4.3.3. Tot slot heeft belanghebbende betoogd dat in § 6 van de notariële akte steun kan worden gevonden voor haar standpunt. In de desbetreffende paragraaf is geregeld dat voor het geval [mbH] niet kan aantonen dat zij voor 31 december 1998 overeenkomsten heeft gesloten ten behoeve van de vestiging van filialen in een drietal met name genoemde deelstaten van Duitsland, belanghebbende het recht heeft voor een bedrag van DM 250.000 haar aandelen in Gmbh terug te kopen. Anders dan belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat deze paragraaf geen aanwijzing inhoudt dat partijen, anders dan in de akte is vermeld, naast een vaste koopsom ook een aanspraak op voorwaardelijke nabetalingen ten gunste van belanghebbende zijn overeengekomen. Hierin is slechts een voorwaardelijke (terug)koopoptie ten behoeve van belanghebbende vastgelegd, waarvan gesteld noch gebleken is dat daaraan enige geldswaarde toekomt. 4.4. Met inachtneming van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende last aannemelijk te maken dat aan de onderhavige vordering een rechtsbetrekking ten grondslag heeft gelegen en mitsdien dat de vordering geacht moet worden ten onrechte te zijn opgenomen in de eindbalans van het jaar 1997, tevens beginbalans van het onderhavige jaar. Nu het opnemen van de vordering geen invloed heeft op de belastbare winst kan herstel van deze fout zonder bezwaar plaatsvinden in het onderhavige jaar. In voormeld oordeel ligt besloten dat belanghebbendes beroep moet worden verworpen. 4.5. Gelet op het voorgaande ten overvloede, overweegt de rechtbank nog het volgende. Indien belanghebbende zou worden gevolgd in haar stelling omtrent het bestaan van de vordering dan nog zou dit niet hebben geleid tot een gegrondverklaring van het beroep. Door immers de in 1997 overeengekomen verkoopprijs afhankelijk te maken van de na het tijdstip van de overdracht te realiseren investeringen door Gmbh, heeft belanghebbende een belang behouden in de door haar aan [mbH] verkochte deelneming. Alsdan strookt het met de strekking van artikel 13 Wet Vpb 1969 (Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 41275, onder andere gepubliceerd in V-N 2005/51.16) om het door belanghebbende op de vordering afgeboekte bedrag niet ten laste van het fiscale resultaat te brengen, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van dat belang. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2007 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.