Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4506

Datum uitspraak2007-09-03
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 07/1019
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is de naheffingsaanslag MRB en de daarbij gegeven boetebeschikking. Belanghebbende heeft het geschorste motorvoertuig ten behoeve van de verkoop in consignatie gegeven aan het garagebedrijf. Het garagebedrijf erkent dat zij op de hoogte was van de schorsing van het kenteken en dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat zij met het motorvoertuig geen gebruik van de openbare weg zouden maken, zodat het gebruik van de openbare weg geheel aan haar te wijten is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het motorvoertuig buiten zijn invloedsfeer op de openbare weg is geparkeerd en dat hij dit redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Anders dan de inspecteur betoogt brengt naar het oordeel van de rechtbank de enkele afgifte ter verkoop van een geschorst motorrijtuig aan een garagebedrijf met heel beperkte eigen parkeerruimte niet met zich mee dat de houder van de desbetreffende auto het aanmerkelijke risico aanvaard, of zelfs maar rekening moet houden met de mogelijkheid, dat die auto op de openbare weg zal worden geplaatst, indien - zoals in dit geval - de houder aan het garagebedrijf bij afgifte uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat het kenteken geschorst is. Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van het gebruik van de weg, zodat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Beroep gegrond, rechtbank vernietigt boetebeschikking.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/1019 Uitspraakdatum: 3 september 2007 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. De bestreden uitspraken op bezwaar De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 15 december 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 24 juni 2006 tot en met 22 oktober 2006 alsmede tegen de daarbij opgelegde boetebeschikking. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. 1. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond voor zover het de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting betreft; - verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft; - vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de boetebeschikking; - vernietigt de boetebeschikking; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 19,96, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; - gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt. 2. Gronden 2.1. De naheffingsaanslag betreft het motorrijtuig met kenteken [00-00-00] (hierna: het motorvoertuig), dat van 24 juni 2006 tot en met 22 oktober 2006 in het kentekenregister op naam van belanghebbende in persoon was gesteld. Het betreft een [merk] personenauto. 2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting alsmede de daarbij opgelegde boetebeschikking terecht is opgelegd. 2.3. De inspecteur heeft een Melding Visuele controle overgelegd van ambtenaren [ambtenaar1] en [ambtenaar2], waarin deze, zakelijk weergegeven, verklaren dat zij op 2 september 2006, omstreeks 14:05u hebben geconstateerd dat van de weg genaamd [straat] te [woonplaats], gebruik gemaakt werd met een geschorst motorrijtuig met de volgende kenmerken: kenteken: [00-00-00] merk: [merk] kleur: blauw Op grond van deze constatering heeft de inspecteur de thans bestreden naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking vastgesteld. 2.4. Belanghebbende stelt dat het motorvoertuig ten behoeve van de verkoop in consignatie was gegeven aan het garagebedrijf van [garagehouder]. Het garagebedrijf is door belanghebbende op de hoogte gesteld van het feit dat het motorvoertuig was geschorst. Het motorvoertuig is vervolgens buiten medeweten van belanghebbende door de garagehouder even in de berm, niet op de openbare weg, geparkeerd omdat een andere auto ten behoeve van een proefrit van het terrein afgereden moest worden. Belanghebbende stelt dat het niet redelijk is dat ten aanzien van een motorvoertuig dat even in de berm is geparkeerd een naheffingsaanslag met boete wordt opgelegd. 2.5. Indien met een motorrijtuig tijdens een schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs gebruik wordt gemaakt van de openbare weg – stilstaand of rijdend - , kan op grond van artikel 35 van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) belasting worden nageheven. Naar het oordeel van de rechtbank dient het parkeren in de berm als gebruik in hiervoor bedoelde zin te worden aangemerkt. In zoverre is de naheffingsaanslag naar het oordeel van de rechtbank derhalve terecht opgelegd. 2.6. Ten aanzien van de boetebeschikking merkt de rechtbank op dat belanghebbende van het gebruik van de openbare weg in de omstandigheden van dit geval geen verwijt kan worden gemaakt. Het garagebedrijf erkent dat zij op de hoogte was van de schorsing van het kenteken en dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat zij met het motorvoertuig geen gebruik van de openbare weg zouden maken, zodat het gebruik van de openbare weg geheel aan haar te wijten is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het motorvoertuig buiten zijn invloedsfeer op de openbare weg is geparkeerd en dat hij dit redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur dat belanghebbende had kunnen weten dat sprake is van ruimtegebrek bij het garagebedrijf en derhalve willens en wetens het risico liep dat het motorvoertuig van het terrein afgehaald moest worden. Anders dan de inspecteur betoogt brengt naar het oordeel van de rechtbank de enkele afgifte ter verkoop van een geschorst motorrijtuig aan een garagebedrijf met heel beperkte eigen parkeerruimte niet met zich mee dat de houder van de desbetreffende auto het aanmerkelijke risico aanvaard, of zelfs maar rekening moet houden met de mogelijkheid, dat die auto op de openbare weg zal worden geplaatst, indien - zoals in dit geval - de houder aan het garagebedrijf bij afgifte uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat het kenteken geschorst is. Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van het gebruik van de weg. Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de boetebeschikking derhalve moet worden vernietigd. 2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft. 3. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de reiskosten van gemachtigde en veroordeelt de inspecteur, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, deze te vergoeden tot een bedrag van € 19,96 (de kosten van het reizen per openbaar vervoer tweede klasse tussen [woonplaats] en Breda). Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Abbing-van Kleef, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.