Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4537

Datum uitspraak2007-10-01
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/830332-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Rechtbank Arnhem heeft een 22-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor het meermalen plegen van desertie. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van dienstweigering.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Militaire Kamer Parketnummer : 05/830332-06 Datum zitting : 17 september 2007 Datum uitspraak : 1 oktober 2007 TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], Raadsvrouw: mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij als militair op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 april 2006 tot en met 17 mei 2006, te of nabij Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, in elk geval in Nederland, heeft geweigerd en/of opzettelijk heeft nagelaten iedere dienst, van welke soort ook, te verrichten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk - na te zijn aangewezen als deelnemer aan de missie in Afghanistan - een of meerdere malen te kennen gegeven aan (onder meer) 1e luitenant D.K. [naam] (verdachtes compagniescommandant) en/of 1e luitenant J.J. [naam] (verdachtes pelotonscommandant) en/of luitenant-kolonel H.J.G.A [naam] (verdachtes bataljonscommandant) dat hij, verdachte, weigerde (nog langer) van het/de uit te zenden onderdeel/missie naar Afghanistan deel uit te maken, althans geweigerd naar Afghanistan te (zullen) gaan; art 139 lid 1 Wetboek van Strafrecht althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij als militair, in tijd van vrede, in of omstreeks de periode van 26 april 2006 tot en met 3 mei 2006 van verdachtes te of nabij Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,, in elk geval in Nederland, gelegen onderdeel, opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, ongeoorloofd afwezig is geweest, waardoor verdachte een reis naar of van een of meer plaatsen buiten het Koninkrijk of naar een of meer plaatsen in een ander rijksdeel te weten, Afghanistan, althans (een) zodanige plaats(en) en die naar hij wist of redelijkwijs moest vermoeden, bevolen was, niet (geheel) heeft meegemaakt; (zaak 1, pag. 37 e.v.) art 100 lid 1 ahf/onder 3 Wetboek van Militair Strafrecht art 96 ahf/ond 3 Wetboek van Militair Strafrecht 2. hij als militair, in tijd van vrede, in of omstreeks de periode van 29 mei 2006 tot en met 2 juli 2006 van verdachtes te of nabij Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,, in elk geval in Nederland, gelegen onderdeel opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan dertig dagen, in ieder geval langer dan vier dagen, althans in genoemd tijdvak of een gedeelte daarvan gedurende een of meer perioden van langer dan dertig dagen, in elk geval langer dan vier dagen; (zaak 3, pag. 78 e.v.) art 98 ahf/ond 2 Wetboek van Militair Strafrecht art 96 ahf/ond 2 Wetboek van Militair Strafrecht art 100 lid 1 ahf/ond 2 Wetboek van Militair Strafrecht 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 17 september 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd. 2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie Met betrekking tot de feiten onder 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het openbaar ministerie had haar cliënt niet mogen vervolgen, nu er geen strafvorderlijk belang lag. Cliënt en zijn vader hebben aangegeven dat cliënt last heeft van psychische problemen. Door die psychische problemen zou cliënt hebben gehandeld zoals hij heeft gehandeld. De beslissing om cliënt te vervolgen was volgens de raadsvrouw niet juist. De militaire kamer verwerpt deze verweren van de raadsvrouw. Uit het psychiatrisch onderzoek van drs. J.J.F.M. de Man blijkt dat geen aanwijzingen gevonden zijn voor psychotraumatisering. Ook het psychologisch onderzoek geeft hier geen aanwijzing voor. Voorts is niet van andere omstandigheden gebleken waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Tegen de achtergrond van het voorgaande concludeert de militaire kamer dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De militaire kamer acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 139 Wetboek van Militair Strafrecht, blijkt dat deze bepaling, die bedoeld was voor de bestraffing van totaalweigeraars, strikt moet worden geïnterpreteerd. De militaire kamer acht niet bewezen dat verdachte heeft geweigerd of nagelaten iedere dienst, van welke soort ook te verrichten. De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij als militair, in tijd van vrede, in de periode van 26 april 2006 tot en met 3 mei 2006 van verdachtes te of nabij Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, gelegen onderdeel, in ernstige mate nalatig, ongeoorloofd afwezig is geweest, waardoor verdachte een reis naar een plaats buiten het Koninkrijk te weten, Afghanistan, die naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, bevolen was, niet heeft meegemaakt; 2. hij als militair, in tijd van vrede, in de periode van 29 mei 2006 tot en met 2 juli 2006 van verdachtes te of nabij Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, gelegen onderdeel opzettelijk, ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan dertig dagen. Hetgeen verdachte meer of anders onder 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw gevraagd haar cliënt vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw was haar cliënt dienstongeschikt op het moment van uitzending en houdt dit in dat hij dus ook niet uitgezonden had mogen worden. De militaire kamer verwerpt dit verweer. Nergens is uit de stukken gebleken dat verdachte dienstongeschikt was op het moment van uitzending. Met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportages. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat haar cliënt in de periode van 29 mei 2006 tot 5 juni 2006 niet ongeoorloofd afwezig is geweest. Haar cliënt zou een enkelblessure hebben opgelopen en zich daarom ziek hebben gemeld bij een luitenant. Haar cliënt zou volgens de raadsvrouw voor dit gedeelte van de hem ten laste gelegde periode vrijgesproken moeten worden. De militaire kamer is van oordeel dat verdachte ook in de periode van 29 mei 2006 tot 5 juni 2006 ongeoorloofd afwezig is geweest. Verdachte verklaart zelf dat hij op 29 mei 2006 ziek naar huis is gegaan en zich niet meer heeft gemeld op zijn onderdeel. Hij verklaarde dat hij zich bij een luitenant heeft ziek gemeld. Voorts heeft hij verklaard dat hij alles op zijn beloop heeft gelaten omdat hij lekker zijn eigen gang wilde gaan. Hij verklaarde dat hij wist dat hij ongeoorloofd afwezig was, dat hij dit opzettelijk heeft gedaan en dat hij over zijn afwezigheid geen contact heeft gehad met zijn commandant. Verdachte heeft zich dus bewust niet gedragen overeenkomstig de ziekmeldingsprocedure en is gezien het hiervoor overwogene opzettelijk ongeoorloofd afwezig geweest. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van feit 1 en 2, telkens: ‘desertie, in tijd van vrede gepleegd’ 4b. De strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportages. 6. De motivering van de sancties Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 augustus 2007; en - een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 18 december 2006, betreffende verdachte; - een forensisch psychiatrisch rapport van psychiater R.J.M. Mooren, gedateerd 20 oktober 2006, betreffende verdachte; en - een psychiatrisch onderzoek van psychiater drs. J.J.F.M. de Man, gedateerd 17 september 2007, betreffende verdachte. De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. Veroordeelde heeft meermalen desertie gepleegd. Gezien de ernst van dit feit en de gevolgen die een feit als dit voor het functioneren van de krijgsmacht heeft, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede uit een oogpunt van generale preventie, naar het oordeel van de militaire kamer een passende strafrechtelijke reactie. De militaire kamer zal een straf van kortere duur dan de officier van justitie opleggen omdat zij veroordeelde zal vrijspreken van het hem onder feit 1 primair ten laste gelegde en voorts omdat zij rekening houdt met het tijdsverloop. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 57 en 91 van het Wetboek van Straf¬recht en op artikel 100 van het Wetboek van Militair Strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van de feiten onder 1 ten laste gelegd. Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder feit 1 subsidiair en feit 2 is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door: mr. A.G. Broek - de Stigter, rechter als voorzitter, mr. G. Perrick, rechter, kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 1 oktober 2007.