Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4574

Datum uitspraak2007-10-01
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003059-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Milieustrafrecht, overtreding artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Verdachte heeft een oliehoudende stof (minerale oliën) op de walkant heeft gebracht, die vervolgens in het oppervlaktewater terecht is gekomen. De verklaring van verdachte, ertoe strekkende dat de aangetroffen oliehoudende stof van een andere bron afkomstig is, schuift het hof als onaannemelijk terzijde.


Uitspraak

Parketnummer: 20-003059-06 Uitspraak : 1 oktober 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-995022-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]l, [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 september 2007, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof opnieuw rechtdoende verdachte zal veroordelen tot een geldboete van EUR 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis, eventueel te betalen in termijnen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 10 augustus 2005 te [plaatsnaam 1], gemeente [plaatsnaam 2], al dan niet opzettelijk, zonder vergunning, vanaf de walkant, op andere wijze dan met behulp van een werk, een hoeveelheid gasolie, althans een oliehoudende stof, zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in de Zuid Willemsvaart, zijnde een oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het hof heeft het ten laste gelegde verbeterd gelezen, in dier voege dat het hof de tenlastelegging, gelet op de redactie ervan, in het bijzonder de zinsnede “vanaf de walkant”, zo heeft begrepen dat kennelijk tengevolge van een misslag de steller van de tenlastelegging de toevoeging “op andere wijze dan met behulp van een werk”, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, heeft verzuimd op te nemen. Het hof leest derhalve de tenlastelegging aldus verbeterd. Voorzover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is door deze verbeterde lezing van de tenlastelegging niet geschaad in zijn verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 10 augustus 2005 te [plaatsnaam 1], gemeente [plaatsnaam 2], opzettelijk, zonder vergunning, vanaf de walkant, op andere wijze dan met behulp van een werk, een oliehoudende stof, zijnde een verontreinigende stof heeft gebracht in de Zuid Willemsvaart, zijnde een oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – kort samengevat - verklaard dat de oliehoudende stof, die door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 10 augustus 2005 in de Zuid Willemsvaart is aangetroffen, niet door zijn toedoen in het oppervlaktewater terecht is gekomen, doch afkomstig is van een andere bron in het oppervlaktewater. Verdachte heeft naar eigen zeggen twee emmers vloeistof op de walkant gebracht, dit betrof volgens hem evenwel geen oliehoudende stof. Het hof overweegt hieromtrent dat de verklaring van verdachte, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, in het bijzonder de waarnemingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], de getuigenverklaringen van [getuige], [getuige 2] en [getuige 3], alsmede het monsteronderzoek van de stof door het Gemeenschappelijk Waterschaps Laboratorium, niet aannemelijk is geworden. De getuige [getuige] heeft op 10 augustus 2005 waargenomen dat een man vanaf het schip [naam schip], gelegen aan de oever van de Zuid Willemsvaart, twee maal een emmer smurrie, een troebele grijsachtige vloeistof, overboord op de walkant heeft gegooid, waarna hij onmiddellijk (gas)olie rook. Verdachte bevestigt deze verklaring, voor zover deze inhoudt dat hij vanaf de [naam schip] twee emmers met inhoud overboord op de walkant heeft gegooid. Vervolgens hebben de verbalisanten een onderzoek gedaan naar de bron van de aangetroffen oliefilm op het oppervlaktewater (zie proces-verbaal PL2212/05-007666 d.d. 29 november 2005, dossierpagina 4). Naarmate de verbalisanten dichter bij het schip [naam schip] kwamen werd de oliefilm op het oppervlaktewater sterker zichtbaar en werd de geur van olie penetranter. Naarmate de verbalisanten verder noordwaarts de Zuid Willemsvaart afliepen, werd de geur en waarneming van oliefilm minder. [verbalisant 1] heeft voorts waargenomen dat de walkant was besmeurd met een olieachtige substantie, welke sterk riekte naar (gas)olie. Door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werd waargenomen dat een oliespoor vanaf de plaats op de walkant waar de smurrie was aangetroffen, daar waar de [naam schip] was afgemeerd, uitmondde in de Zuid Willemsvaart. Vervolgens zijn tussen de walkant en het schip [naam schip], monsternemingen in het oppervlaktewater gedaan van vervuiling. Na monsteronderzoek bleek dat het ging om minerale oliën. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door de verbalisanten is waargenomen en door de getuigen is verklaard. Het hof leidt hieruit af dat verdachte een oliehoudende stof (minerale oliën) op de walkant heeft gebracht, die vervolgens in de Zuid Willemsvaart terecht is gekomen. De verklaring van verdachte, ertoe strekkende dat de aangetroffen oliehoudende stof van een andere bron afkomstig is, schuift het hof, in het bijzonder gelet op het relaas van de verbalisanten hieromtrent, als onaannemelijk terzijde. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, juncto artikel 1a, aanhef en onder 1°, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, onder 1° van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof geen termen aanwezig om te bepalen dat deze geldboete in termijnen kan worden voldaan. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid Wet verontreiniging oppervlaktewateren, artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr. A. de Lange, voorzitter, mr. C.M. Aarts en mr. T.A. de Roos, in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier, en op 1 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.