Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4803

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529186-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

o.a. opheffing voorlopige hechtenis


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/529186-05 Datum uitspraak: 3 oktober 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen 2.1 Geldigheid van de (voorlopige) dagvaarding De raadsvrouw van verdachte heeft - kort samengevat - bepleit dat het onder 4 telastegelegde ‘paraplufeit’ nietig dient te worden verklaard omdat dit deel van de telastelegging niet voldoet aan de minimumeisen bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank honoreert dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 telastegelegde onvoldoende feitelijk en/of naar tijd en plaats bepaald is. De dagvaarding dient dan ook ten aanzien van dit onderdeel nietig te worden verklaard. 2.2 Vordering nadere omschrijving van de telastelegging De raadsvrouw heeft voorts - kort weergegeven - als volgt bepleit. Nu gelet op de partiële nietigheid van de dagvaarding de voorlopige telastelegging afwijkt van het bevel tot bewaring, waarnaar het bevel tot gevangenhouding verwijst, kan ingevolge artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering de telastelegging niet nader worden omschreven. Een vordering gericht op eventuele wijziging(en) dient in dat geval plaats te vinden in de vorm van een ‘wijziging telastelegging’ als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De nadere omschrijving van de telastelegging zoals ter terechtzitting door de officier van justitie gevorderd, ziet enkel op dat deel van de telastelegging zoals dat is gehandhaafd ook nadat tot partiële nietigheid van de telastelegging geoordeeld werd. Naar het oordeel van de rechtbank is het de officier van justitie toegestaan een vordering nadere omschrijving in te dienen. Nu ingevolge de overweging onder 2.1 het onder 4 in de voorlopige dagvaarding telastegelegde ‘paraplufeit’ nietig is verklaard, geldt overigens hetzelfde voor het ‘paraplufeit’ als genoemd in de vordering nadere omschrijving onder 5. 2.3 De vordering nadere omschrijving van de telastelegging wat betreft het gestelde onder 4 De raadsvrouw van verdachte heeft ten slotte - kort samengevat - bepleit dat het onder 4 in de vordering nadere omschrijving van de telastelegging niet langer hetzelfde feit zou inhouden in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Een dergelijke wijziging kan niet - ook niet op grond van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering - gehonoreerd worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het feit onder 4 in de vordering nadere omschrijving van de telastelegging zodanig lijkt op een wijziging van de telastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, dat het niet door middel van een nadere omschrijving van de telastelegging aan de rechtbank kan worden voorgelegd. De rechtbank wijst de vordering nadere omschrijving derhalve toe ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 (in de voorlopige en de nader omschreven telastelegging) genoemde feiten, en aldus de feiten met betrekking tot het [adres]. 3. Waardering van het bewijs De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 tot en met 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank acht de telastegelegde feiten onder 1 tot en met 3 met betrekking tot de gewelddadige roof niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de processen-verbaal kan niet worden afgeleid dat de verdachte medepleger is van deze telastegelegde feiten nu niet is komen vast te staan dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht en evenmin dat er sprake was van een zodanige nauwe en volledige samenwerking, gericht op de gepleegde feiten, dat van medeplegen kon worden gesproken. Weliswaar is verdachte kennelijk bij het te beroven object aanwezig geweest op een tijdstip kort voorafgaand aan de op 24 april 2005 om omstreeks 03.00 uur gepleegde feiten, echter tussen de periode van verdachtes aanwezigheid aldaar en de feitelijke beroving is enige tijd verstreken. Aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen kan de stelling van verdachte niet worden weerlegd dat hij zich heeft teruggetrokken op een tijdstip, voorafgaand aan de daadwerkelijke beroving, waarop verdachte daartoe een duidelijke aanleiding aanwezig achtte. De rechtbank neemt daarbij onder meer als verklaring van verdachte in aanmerking dat verdachte problemen had met de keuze van locatie van de beroving en met het voornemen van de daders zich na afloop van de beroving in het huis van verdachtes toenmalige vriendin te verstoppen. Aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen kan niet worden weerlegd de stelling van verdachte dat hij zodoende niet aanwezig was op het cruciale moment van de beroving zelf en zich heeft gedistantieerd van de telastegelegde gedragingen. Ten aanzien van de benadeelde partij Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij Rabobank Amsterdam en omstreken, Amstelplein 8, 1096 BC te Amsterdam in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 4. Beslissing Verklaart de voorlopige dagvaarding ten aanzien van het onder 4 telastegelegde en de nadere omschrijving van de telastelegging ten aanzien van feit 5 nietig. Verklaart de onder 1 tot en met 3 telastegelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart de benadeelde partij Rabobank Amsterdam en omstreken niet-ontvankelijk in haar vordering. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. F. Wieland, voorzitter, mrs. S.E. Sijsma en J.M. Schouwenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Vries, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2007