Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4804

Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-10-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers07/339 GEMWT K1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitbreiding van opslag van containers is volgens de rechtbank niet in strijd met de overgangsbepaling van het bestemmingsplan nu die bepaling wel uitbreiding naar aard maar niet naar omvang verbiedt.


Uitspraak

RECHTBANK Roermond meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr.: 07 / 339 GEMWT K1 Inzake: [naam] BV, gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres, tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 30 januari 2007, kenmerk: hh0600010. Datum van behandeling ter zitting: 30 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens eiseres heeft mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, beroep ingesteld tegen het in de aanhef van de uitspraak genoemde besluit, waarbij verweerder heeft beslist op een bezwaar van eiseres tegen een aanschrijving d.d. 9 oktober 2006, inhoudende een last onder dwangsom. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Bij de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank is van de zijde van eiseres het woord gevoerd door mr. G.R.A.G. Goorts, kantoorgenoot van mr. Goumans, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G. Zoet. II. OVERWEGINGEN Eiseres exploiteert een transport- en containerbedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Door inspecties in het najaar van 2004 en in juni 2006 heeft verweerder onder meer geconstateerd, dat eiseres een groter deel van het terrein aan [straatnaam], kadastraal bekend gemeente Venray, sectie [...], nummer [...], in gebruik heeft voor de opslag van containers. Wegens overtreding van het gebruiksverbod als bedoeld in artikel 26 van de voorschriften, behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied” en met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet, juncto artikel 5:32 van de Awb is verweerder handhavend opgetreden en heeft hij eiseres bij besluit van 9 oktober 2006 gelast vóór 15 januari 2007 de strijdigheid met de bestemmingsvoorschriften te beëindigen en beëindigd te houden. Indien op 15 januari 2007 niet voldaan is aan deze lastgeving verbeurt eiseres voor iedere week of gedeelte van een week waarin zij nalatig is te voldoen aan deze lastgeving een dwangsom van € 2.500,-- met een maximum van € 50.000,--. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen deze lastgeving, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard met dien verstande, dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Uit het verweerschrift en de behandeling ter zitting is gebleken dat eiseres inmiddels heeft voldaan aan de last en het door verweerder bedoelde deel van het perceel heeft geruimd, dit echter onder protest en alleen om verbeuring van dwangsommen te voorkomen. Naar eiseres de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt, blijft zij wel nog belang houden bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit om op grond daarvan het nu gewraakte gebruik van die grond te kunnen hervatten. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. In de eerste plaats moet dan worden beoordeeld of verweerder inderdaad bevoegd is tot de lastgeving als gedaan in het besluit van 9 oktober 2006. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. Zoals de rechtbank uit de standpunten van partijen begrijpt, is tussen partijen niet in geschil dat de opslag van containers in strijd is met de bestemming “agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde” die het perceel heeft volgens het bestemmingsplan “buitengebied” 1981, onherroepelijk geworden op 20 juli 1985. Dit bestemmingsplan heeft ook nu weer gelding, nu de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 13 juni 2007 het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van het daaropvolgende bestemmingsplan “Buitengebied” 2005 heeft vernietigd. (Tussen partijen was overigens ook al niet in geschil dat het gebruik ook in strijd was met de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden” volgens dat latere en nu niet meer geldende bestemmingsplan.) Zoals uit de stukken en de toelichting aan de hand van kaarten en foto’s ter zitting blijkt, vindt de opslag van containers plaats op het hierboven al genoemde perceel sectie [...], nummer [...], in die zin dat volgens verweerder de opslag aanvankelijk en al vóór 1985 plaatsvond op het zuidwestelijk gedeelte daarvan en in de loop van de tijd is uitgebreid in noordoostelijke richting. Verweerder wraakt alleen die uitbreiding van de opslag en de lastgeving heeft ook alleen daarop betrekking. Volgens verweerder is het gebruik van het perceel zoals dat was ten tijde van inwerkingtreding op 20 juli 1985 gesauveerd door overgangsrecht van artikel 60 van het bestemmingsplan “buitengebied” 1981, maar is vastgesteld dat het gebruik nadien is uitgebreid in noordoostelijke richting en is die uitbreiding niet beschermd door de overgangsbepaling. Dat de gewraakte uitbreiding na juli 1985 heeft plaatsgevonden of in ieder geval sedertdien zeer lange tijd onderbroken is geweest kan volgens de rechtbank inderdaad worden vastgesteld aan de hand van de ter zitting bekeken luchtfoto’s uit 1993 en 1998. Daaruit valt voldoende duidelijk af te leiden dat die hoek voor landbouw of grasland werd gebruikt en in ieder geval niet voor opslag. De, overigens pas in beroep, door eiseres ingebrachte getuigenverklaringen leggen onvoldoende gewicht in de schaal om aan die constatering te twijfelen, omdat zij naar het oordeel van de rechtbank te algemeen gesteld zijn. Ook het feit dat Provinciale Waterstaat in Limburg in 1983 al zou hebben geconstateerd dat op het perceel containers werden opgeslagen is voor de rechtbank niet overtuigend voor twijfel aan die constatering, omdat uit de brief van 6 juni 1983 niet valt af te leiden dat het daarbij ging om gebruik van het gehele perceel. Aan een en ander kan verder ook niet afdoen dat de provincie in 1984 vrijstelling heeft verleend op grond van de Verordening op opslagplaatsen. Voor de beoordeling van het overgangsrecht is immers het feitelijke gebruik vóór het van kracht worden van het bestemmingsplan bepalend en met het vaststaan van de vrijstelling is nog niet gezegd dat ook (op het gehele perceel) gebruik werd gemaakt van die vrijstelling. Vraag is dan vervolgens of die uitbreiding inderdaad niet wordt bestreken door het overgangsrecht zoals verweerder stelt. Artikel 60, lid B van de bestemmingsplanvoorschriften luidt als volgt: “Indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en opstallen worden gebruikt in strijd met het in dit plan voorgeschreven gebruik, mag dit strijdige gebruik van gronden en opstallen worden voortgezet. Wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen is niet toegestaan, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het plan naar de aard wordt vergroot.” Met verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 augustus 2007, LJN: BB2474, oordeelt de rechtbank dat de uitbreiding van de containeropslag is te beschouwen als een wijziging in de omvang, maar daarmee niet als intensivering in de zin van wijziging naar de aard. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder overigens zelf verklaard dat de aard van het gebruik (namelijk containeropslag) niet is veranderd. Gezien de redactie van de overgangsbepaling verbiedt het overgangsrecht in casu niet (wat in andere overgangsbepalingen wel eens gebruikelijk is) de wijziging in omvang. Dit heeft tot gevolg dat ook bij de onderhavige wijziging van omvang, i.c. uitbreiding, van de containeropslag op het perceel sectie [...], nummer [...] dit overgangsrecht van toepassing blijft, ook al heeft die uitbreiding op zijn vroegst pas eind negentiger jaren plaatsgevonden. Daarmee is de conclusie gegeven dat verweerder niet bevoegd was handhavend op te treden tegen deze uitbreiding. Op grond daarvan al dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met wettelijke voorschriften (artikel 125 gemeentewet en artikel 5:22 van de Awb). De rechtbank beslist daarom als aangegeven in rubriek III. Zij acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Venray; bepaalt dat de gemeente Venray aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 281,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken (voorzitter), V.P. van Deventer en M.M.T. Coenegracht, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2007. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 21 september 2007. MV Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.