Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5029

Datum uitspraak2007-09-27
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers480833-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontucht en zorgverhouding


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.480833-06 Uitspraak: 27 september 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007, 21 juni 2007 en 13 september 2007. De verdachte is ter terechtzitting van 13 september 2007 verschenen, bijgestaan door mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. A.A. Reah, heeft ter terechtzitting gevorderd: - verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde; - verdachte te veroordelen ter zake het subsidiair ten laste gelegde tot: • een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; • een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voor¬waarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt het meewerken aan een intakegesprek c.q. behandeling bij een forensische polikliniek zoals De Tender of een andere, soortgelijke instelling. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De raadsman van verdachte heeft vrijspraak verzocht van het subsidiair ten laste gelegde, omdat het slachtoffer niet aan de zorgen van verdachte zou zijn toevertrouwd. De raadsman heeft betoogd dat het enkele feit dat verdachte optrad als taxichauffeur van het slachtoffer daartoe onvoldoende is, aangezien de tenlastegelegde handelingen steeds in de vrije tijd van verdachte hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet, nu al hetgeen is voorgevallen tussen verdachte en het slachtoffer is voortgevloeid uit de als zorgverhouding aan te merken betrekking zoals die tussen verdachte als vaste taxichauffeur en het slachtoffer bestond. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij in de periode van 1 september 2005 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Deventer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [minderjarige], geboren op 15 maart 1989, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in ieder geval éénmaal - zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht en/of vervolgens heen en weer gaande bewegingen gemaakt (waardoor hij, verdachte is klaargekomen) en - zijn, verdachtes penis in de mond van die [minderjarige] geduwd/gebracht en - zijn, verdachtes, vinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [minderjarige] geduwd/gebracht en/of die [minderjarige] (vervolgens) gevingerd en - die [minderjarige] getongzoend en/of gezoend en - de (ontblote) borsten en/of het (ontblote) lichaam van die [minderjarige] gestreeld en/of betast en - over het (ontblote) lichaam van die [minderjarige] heen geplast. Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Subsidiair: Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de regels van de goede procesorde geschonden zijn, nu er na de inverzekeringstelling van verdachte nimmer een melding is ontvangen door de piketcentrale en verdachte derhalve niet is bezocht door een piketadvocaat. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover er al sprake is van enige vormfout tijdens de inverzekeringstelling, op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding tot – de door de raadsman betoogde – strafvermindering. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de tussen hem en het slachtoffer ontstane vertrouwensrelatie en dat verdachte niet de indruk wekt wezenlijk inzicht te hebben in het verwerpelijke van zijn gedragingen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 juli 2007; een de verdachte betreffend Voorlichtingsrapport d.d. 23 mei 2007 uitgebracht door S.G. Bink-De Lange, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, Ressort Arnhem, Units Zwolle/Deventer; de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het meewerken aan een behandeling bij een forensische polikliniek zoals De Tender of een andere, soortgelijke instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Aldus gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2007.