Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5112

Datum uitspraak2007-09-24
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/19115
Statusgepubliceerd


Indicatie

COA / legeskosten / ambtshalve toetsing toepassingsbereik Rva 2005
Eiseres heeft op 8 maart 2006 verzocht om vergoeding van legeskosten op grond van artikel 9, eerste lid, onder g, juncto artikel 17 van de Rva 2005. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor beantwoording van de vraag of de Rva 2005 op eiseres van toepassing is. Uit de stukken blijkt dat eiseres asielrechtelijk is uitgeprocedeerd. Bij brief van 27 augustus 2007 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de procedure naar aanleiding van de asielaanvraag van eiseres d.d. 19 augustus 2001 reeds is geëindigd voordat zij de aanvraag medische behandeling heeft ingediend, waarvoor de vergoeding van de leges wordt gevraagd. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 5 en 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 2005, is de aanspraak van eiseres op voorzieningen van rechtswege geëindigd op de dag na die, met ingang waarvan zij mocht worden verwijderd. In casu was dat, gelet op het voorgaande, reeds vóór 8 maart 2006. Niet gesteld noch gebleken is dat eiseres ten tijde van de aanvraag dan wel bij het nemen van het besluit van 13 april 2007 kon worden aangemerkt als een vreemdeling in de zin van één van de in artikel 3, derde lid, van de Rva 2005 met een asielzoeker gelijkgestelde categorieën. Het betoog dat eiseres zich bevindt in een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 en daarom recht heeft op verstrekkingen op grond van artikel 3, derde lid, onder g, van de Rva 2005, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft immers bij brief van 29 augustus 2007 meegedeeld dat eiseres van 18 mei 2007 tot 18 november 2007 niet zal worden uitgezet omdat ten aanzien van twee van haar gezinsleden is geoordeeld dat zij in een vergelijkbare situatie verkeren als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat eiseres zelf feitelijk in dezelfde situatie verkeert als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Rva 2005 niet op eiseres van toepassing is, zodat zij evenmin rechten kan ontlenen aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, juncto artikel 17 van de Rva 2005. Door de aanvraag van eiseres inhoudelijk te toetsen aan artikel 17 van de Rva 2005 heeft verweerder de reikwijdte van deze regeling miskend, zodat het bestreden besluit reeds in verband daarmee in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met een algemeen verbindend voorschrift, zulks onder gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/19115 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2007 inzake [Eiseres], geboren op [geboortedatum] 1990, nationaliteit Burger van Georgië, verblijvende te [verblijfplaats], eiseres, gemachtigde mr. M.J. Mons, tegen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, te Den Haag, verweerder. Procesverloop Bij besluit van 13 april 2007 heeft verweerder het verzoek van eiseres van 8 maart 2006 tot vergoeding van de door haar verschuldigde legeskosten, in verband met haar aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bij schrijven van 4 mei 2007 beroep ingesteld. Het beroep is aan de orde gesteld ter zitting van 30 augustus 2007, waar geen der partijen is verschenen. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 13 april 2007 in rechte stand kan houden. 2. Bij het in beroep voorliggende besluit heeft verweerder geweigerd om eiseres naar aanleiding van haar aanvraag van 8 maart 2006 in aanmerking te brengen voor een vergoeding voor buitengewone kosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g juncto artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het betreft in casu de verschuldigde legeskosten ten behoeve van een aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft het verzoek afgewezen op grond van de overweging dat ingevolge artikel 17, vijfde lid, van de Rva 2005 legeskosten niet als buitengewone kosten door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) worden vergoed en de uitzonderingsbepalingen van artikel 17, zesde lid van de Rva 2005 niet op eiseres van toepassing zijn. 3. Namens eiseres is in beroep – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Eiseres is asielrechtelijk uitgeprocedeerd, maar bevindt zich nog wel in de opvang van overheidswege. De aanvraag van eiseres tot vergoeding legeskosten dateert van 8 maart 2006. Artikel 17, vijfde lid van de Rva 2005 is zo komen te luiden door een besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 7 september 2006, gepubliceerd in de Staatscourant van 12 september 2006. Daarbij is bepaald dat de regeling terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2006. Eiseres is echter van mening dat op haar aanvraag het ten tijde van de aanvraag geldende recht diende te worden toegepast. Het met terugwerkende kracht wijzigen van regelgeving is in strijd met fundamentele rechtsbeginselen, zoals het beginsel van rechtszekerheid. De regelgeving als geldend tot de hiervoor besproken wijziging stond niet in de weg aan het vergoeden van de kosten in kwestie. Ten slotte is eiseres van mening dat artikel 17 van de Rva in strijd is met artikel 16 (vierde lid) van Richtlijn 2003/9/EG, houdende de vasttelling van minimumnormen van voor de opvang van asielzoekers. 4. Het wettelijk kader is als volgt. 5. Artikel 1, aanhef en onder d van de Rva 2005, zoals deze regeling met ingang van 31 januari 2007 luidt, bepaalt dat onder “asielzoeker” dient te worden verstaan: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een eerste asielaanvraag is ingediend die niet binnen 48 procesuren, bedoeld in artikel 1.1, onder f, van het vreemdelingenbesluit 2000, is afgewezen. 6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Rva 2005, voor zover hier van belang, heeft deze regeling uitsluitend betrekking op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3 derde en vierde lid van deze regeling. 7. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder sub g, van de Rva 2005 wordt met asielzoeker gelijkgesteld de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000, en zich, naar het oordeel van Onze minister, feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. 8. Op grond van artikel 5 van de Rva 2005 eindigt het recht op opvang, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen, indien de asielaanvraag die recht heeft gegeven op opvang is afgewezen. 9. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder sub b van de Rva 2005 eindigt het recht opvang indien het een asielzoeker betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag die recht geeft op opvang: op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. 10. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g van de Rva 2005 brengt met zich dat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval omvat de betaling van buitengewone kosten. 11. Artikel 17, eerste lid van de Rva 2005 bepaalt dat een asielzoeker een vergoeding kan ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van deze regeling en geeft dienaangaande een regeling. In het vijfde lid, voor zover hier relevant, is bepaald dat kosten die samenhangen met een door de asielzoeker ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 in ieder geval geen buitengewone kosten zijn, als bedoeld in het eerste lid. 12. De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst gesteld voor beantwoording van de vraag of de Rva 2005 op eiseres van toepassing is. 13. Uit de gedingstukken, waarvan in het bijzonder de gronden van beroep van 27 augustus 2007, leidt de rechtbank af dat eiseres asielrechtelijk is uitgeprocedeerd. Bij brief van 27 augustus 2007 heeft de gemachtigde van eiseres voorts aan de rechtbank laten weten dat de procedure naar aanleiding van de asielaanvraag van eiseres d.d. 19 augustus 2001 reeds is geëindigd voordat zij de aanvraag medische behandeling heeft ingediend, waarvoor de vergoeding van de leges wordt gevraagd. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 5 en 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 2005, is de aanspraak van eiseres op voorzieningen van rechtswege geëindigd op de dag na die, met ingang waarvan zij mocht worden verwijderd. In casu was dat, gelet op het voorgaande, reeds vóór 8 maart 2006. 14. Niet gesteld noch gebleken is dat eiseres ten tijde van de aanvraag dan bij het nemen van het besluit van 13 april 2007 kon worden aangemerkt als een vreemdeling in de zin van één van de in artikel 3, derde lid, van de Rva 2005 met een asielzoeker gelijkgestelde categorieën. Het betoog van eiseres dat zij zich bevindt in een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 en daarom recht heeft op verstrekkingen op grond van artikel 3, derde lid, onder g, van de Rva 2005, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Verweerder heeft immers bij brief van 29 augustus 2007 meegedeeld dat eiseres van 18 mei 2007 tot 18 november 2007 niet zal worden uitgezet omdat ten aanzien van twee van haar gezinsleden is geoordeeld dat zij in een vergelijkbare situatie verkeren als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Hieruit kan evenwel niet worden geconcludeerd dat eiseres zelf feitelijk in dezelfde situatie verkeert als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. 15. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Rva 2005 niet op eiseres van toepassing is, zodat zij evenmin rechten kan ontlenen aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, juncto artikel 17 van de Rva 2005. 16. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder door de aanvraag van eiseres inhoudelijk te toetsen aan artikel 17 van de Rva 2005 de reikwijdte van deze regeling heeft miskend, zodat het bestreden besluit reeds in verband daarmee in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met een algemeen verbindend voorschrift, zulks onder gegrondverklaring van het beroep. 17. Hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking meer. 18. Nu verweerder, zij het op onjuiste gronden, het verzoek tot vergoeding van de legeskosten terecht heeft afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. 19. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • waarde per punt € 322,-; • wegingsfactor 1. 20. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. 21. Mitsdien wordt als volgt beslist. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 13 april 2007; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van H.J. Renders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2007.