Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5131

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06460314-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met een een personenauto inrijden op een onbeschermd persoon gekwalificeerd als poging tot doodslag; bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de rijbevooegdheid voor de duur van 2 jaren. (Promis)


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06460314-07 Uitspraak d.d.: 9 oktober 2007 tegenspraak/ dip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1980, wonende te [plaats], thans gedetineerd in PI Achterhoek te Zutphen. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2007. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 08 juni 2007 te Zutphen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet, (als bestuurder van een personenauto), - met enige snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en/of afgereden en/of die [slachtoffer] heeft aangereden en/of - (vervolgens) met hoge snelheid, althans met gierende banden en/of zonder te remmen op die [slachtoffer] is ingereden en/of afgereden en/of die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 08 juni 2007 te Zutphen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (telkens) (als bestuurder van een personenauto), - met enige snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en/of afgereden en/of die [slachtoffer] heeft aangereden en/of - (vervolgens) met hoge snelheid, althans met gierende banden en/of zonder te remmen op die [slachtoffer] is ingereden en/of afgereden en/of die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 08 juni 2007 te Zutphen (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte (telkens) opzettelijk dreigend (als bestuurder van een personenauto), - met enige snelheid op die [slachtoffer] ingereden en/of afgereden en/of - (vervolgens) met hoge snelheid, althans met gierende banden en/of zonder te remmen op die [slachtoffer] ingereden en/of afgereden, althans feitelijkheden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking; art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht Standpunten officier van justitie en verdediging, bewijs en bewezenverklaring 1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde op grond van de aangifte door [slachtoffer], de verklaring van getuige [getuige A], de verklaring van getuige [getuige B], de verklaring van verdachte dat het leek alsof hij gek werd in zijn hoofd, de plaats van het bloedspoor, de foto's van het letsel van het slachtoffer en van de auto en het sporenonderzoek. De officier van justitie houdt er in zijn bewijsoverweging rekening mee dat er sprake is geweest van drie verkeersincidenten. Volgens de officier van justitie maakt de wijze waarop verdachte op het slachtoffer is ingereden dat voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen is. 2. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat, nu zijn cliënt het opzet op de aanrijding ontkent, het opzet afgeleid zou moeten worden uit zijn handelen. 2.1. De verklaringen van aangever [slachtoffer], getuige [getuige A] en van getuige [getuige B] waaruit het handelen van cliënt zou moeten blijken, anders dan het inrijden door hem van de David Evekinkstraat en de aanrijding die hij heeft met [slachtoffer], zijn volgens de verdediging onbruikbaar voor het bewijs van het opzet. De verdediging betwist de eerdere aanrijding, de piepende banden, hoge snelheid en de stuurcorrectie. 2.1.1. Getuige [getuige A] heeft wisselende verklaringen afgelegd over de eerdere aanrijding op de betreffende straat. Hij heeft de veronderstelde aanrijding niet gezien en hetgeen hij gezien heeft, sluit niet uit wat zijn cliënt heeft verklaard. De verklaring van aangever [slachtoffer] resteert met betrekking tot de eerdere aanrijding, maar die verklaring ontbeert overtuiging, omdat [slachtoffer] in die tijd onder invloed was van diverse (verboden) middelen en [slachtoffer] in die periode onstabiel en vooringenomen was jegens cliënt en zijn familie. De verdediging concludeert dat niet met voldoende overtuiging is vast te stellen dat zijn cliënt voor de ten laste gelegde aanrijding geprobeerd heeft [slachtoffer] aan te rijden. 2.1.2. De schatting door [slachtoffer] dat de auto van zijn cliënt 40 tot 50 kilometer per uur reed, lijkt uit de lucht gegrepen. Verder verklaart geen van de getuigen over de snelheid. [getuige A] verklaart bij de politie en de rechter-commissaris over piepende banden; [slachtoffer] verklaart daarover eerst bij de rechter-commissaris, terwijl [getuige B] expliciet verklaart geen piepende banden te hebben gehoord. Derhalve kan niet worden aangenomen dat zijn cliënt met een (te) hoge snelheid heeft gereden. 2.1.3. De verklaring van [getuige B] over de gemaakte stuurcorrectie door zijn cliënt dient met terughoudendheid te worden benaderd. Zo verklaren de betrokkenen [slachtoffer] en [getuige A] er niet over. Voorts zijn de manier waarop de verklaring van de getuige [getuige B] is verkregen en de inhoud van haar verklaring voor de verdediging aanleiding grote twijfels te hebben aan haar waarneming van de stuurcorrectie. 2.2. De verdediging betwist voorts dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel had. Omdat de gereden snelheid niet is komen vast te staan, is niet vast te stellen of er een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel was. 2.3. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft bewezenverklaring van het meest subsidiair tenlastegelegde, de bedreiging. 3. De rechtbank overweegt als volgt. 3.1. De rechtbank stelt vast dat op 8 juni 2007 te Zutphen in de David Evekinkstraat een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de personenauto, een Renault 19, bestuurd door verdachte (voetnoot 1) en [slachtoffer]. In het midden van de voorruit van de Renault 19 bevond zich een contactplek (voetnoot 2). [slachtoffer] had verwondingen in zijn gezicht en een bebloed gezicht.(voetnoot 3). 3.2. Naar haar oordeel is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de door hem bestuurde auto voorafgaand aan de onder overweging 3.1. bedoelde aanrijding een aanrijding met [slachtoffer] heeft gehad. 3.3. De rechtbank is van oordeel dat de manier van rijden en de bewijsmiddelen als hierna te melden, in onderling verband en samenhang bezien, geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte zich ten minste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer [slachtoffer] door zijn handelen van het leven zou beroven en dat hij die kans op de koop toe heeft genomen. Uit de bewijsmiddelen kan genoegzaam worden afgeleid dat in de omstandigheden waaronder verdachte met zijn auto op [slachtoffer], die onbeschermd was, is afgereden objectief grote kansen op dodelijke gevolgen aanwezig waren. 3.4.1. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard (voetnoot 4) dat hij op 8 juni 2007 met zijn stiefvader op de fiets reed en bij de Berkelsingel ter hoogte van de moskee een Renault 19 geparkeerd zag staan. Toen zijn vader en hij daar dichtbij waren reed de auto weg vlak langs zijn stiefvader. De auto reed in de richting van de Coehoornsingel weg. Zij fietsten de David Evekinkstraat op. Hij hoorde dat er een auto vanaf de Berkelsingel kwam aanrijden en dat er flink werd gas gegeven. Toen hij omkeek zag hij dat het de Renault was die aan kwam rijden. Hij zag dat de auto vlak langs of tegen hem aan zou rijden en is daarom uitgeweken. Hij heeft met de mobiele telefoon van vader 112 gebeld. Vervolgens hoorde en zag hij wederom de Renault aan komen rijden. Ook deze keer met grote snelheid. Hij zag dat de auto op hem afreed. Hij is in de lucht gesprongen maar kon niet voorkomen dat de auto hem aanreed. Hij is over de motorkap tegen de voorruit terechtgekomen en kwam met zijn gezicht tegen de voorruit. Vervolgens is hij op de grond terechtgekomen. Hij kent de bestuurder van de Renault. Hij heeft al een aantal keren woorden met hem gehad. 3.4.2. De getuige [getuige B] heeft bij de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 5) dat zij op de Berkelsingel fietste. Zij was afgestapt en zag een oudere en een jongere meneer. De jongeman bukte zich en net toen hij weer overeind stond, zag zij de auto met vol gas op die man afrijden en zij zag dat de man echt bewust bijstuurde om hem vol op de motorkap te kunnen krijgen. Zij dacht dat verdachte gas terug zou nemen om de man te ontwijken, maar hij gaf gas bij en stuurde bij om de man te raken. Als de rechter-commissaris haar de foto laat zien op blz. 8 van het proces-verbaal van de verkeersongevalsanalyse, zegt zij dat de aanrijding plaatsvond waar nummer 1 staat (voetnoot 6). Zij kon zien dat de auto te hard reed. Hij kwam aan de binnenkant de straat binnen, wat al niet mag, rijdt dan hard en stuurt bewust bij om die man te raken. 3.4.3. De getuige [getuige A] heeft bij de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 7) dat hij met zijn stiefzoon vanuit het centrum richting huis fietste. In de buurt van de moskee stond een auto geparkeerd. De bestuurder reed zonder te kijken weg en reed hem, [getuige A], bijna van de sokken. Zij reden verder naar huis, rechtsaf de David Evekinkstraat in. Zij hoorden een auto aankomen. Zijn stiefzoon was aan het bellen en stond met zijn rug richting Berkelsingel. Met een noodgang kwam die auto, die al eerder de straat in was komen rijden en die was gekeerd, weer terug en reed zijn stiefzoon aan. De auto is doorgereden met een gebroken ruit. Toen de auto gekeerd was en terug kwam, ging dat met piepende banden. 3.5. Voormelde bewijsmiddelen sluiten de verklaring van verdachte uit, inhoudende dat [slachtoffer] reeds in de bocht op hem kwam aflopen en dat direct daarop de aanrijding plaatsvond. De rechtbank gaat ervan uit dat de aanrijding niet in de bocht, maar verder in de David Evekinkstraat heeft plaatsgevonden, dat verdachte vanaf de Berkelsingel linksaf voormelde straat insloeg, waarbij hij de binnenbocht nam en dus op de linkerweghelft terechtkwam. Daarna heeft de aanrijding plaatsgevonden op de rechterweghelft bij nummer 1 op pagina 8 van de verkeersongevalsanalyse waar het slachtoffer stond te bellen. Het slachtoffer is opgesprongen, maar toch geraakt. 3.6. Anders dan de raadsman acht de rechtbank voormelde verklaringen van de getuigen en de aangever in de kern consistent. Hetgeen de getuige [getuige B] over de stuurcorrectie heeft verklaard acht de rechtbank aannemelijk zoals hiervoor onder 3.5. overwogen. 3.7. Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: hij op 08 juni 2007 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, als bestuurder van een personenauto, met hoge snelheid en zonder te remmen op die [slachtoffer] is ingereden en die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: poging tot doodslag. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. De raadsman heeft ervoor gepleit bij een eventuele strafoplegging (bij bewezenverklaring van het meest subsidiaire tenlastegelegde) rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het bijzonder met het opzetten van een eigen bedrijf. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte als bestuurder van een personenauto op het onbeschermde slachtoffer is ingereden en dat de gevolgen van dit levensgevaarlijke en uiterst laakbare handelen nog (veel) ernstiger hadden kunnen zijn. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen angst teweeggebracht bij het slachtoffer, maar ook bij de omstanders. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden en zal daarvan een gedeelte voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de rechtbank een deel van het tenlastegelegde niet bewezen acht, zal zij een korter onvoorwaardelijk strafdeel opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Voorts past bij verdachtes ontoelaatbare rijgedrag een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als door de officier van justitie is gevorderd In beslag genomen voorwerpen De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de in beslag genomen personenauto, omdat het feit met deze auto is gepleegd. De raadsman heeft verzocht de personenauto terug te geven aan de broer van verdachte, nu uit de kentekenregistratie van het RDW blijkt dat de auto hem in eigendom toebehoort. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de personenauto aan de na te noemen rechthebbende omdat niet gebleken is dat de auto aan verdachte toebehoorde en geen strafvorderlijk belang zich tegen teruggave verzet. Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer] heeft op het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" vermeld schade te hebben geleden als gevolg van het tenlastegelegde. Deze benadeelde partij echter zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu geen bedrag is ingevuld op voormeld formulier en de rechtbank niet beschikt over stukken ter onderbouwing van de schade. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren. Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 167 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende [naam], te weten: een personenauto, Renault 19, kenteken [kenteken]. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering. Aldus gewezen door mr. Vaandrager, voorzitter, mrs. De Bie en Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2007. Voetnoten: 1 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 9 juni 2007, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 52-53. 2 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 juni 2007, inhoudende het proces-verbaal van sporenonderzoek. 3 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 9 juni 2007, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen, p. 25. 4 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 8 juni 2007, inhoudende de aangifte van [slachtoffer], p. 16. 5 Proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door mr. Gerbranda, rechter-commissaris en Lubberding, griffier op 30 augustus 2007. 6 P. 8 van de verkeersongevalsanalyse is aan dit vonnis gehecht. 7 Proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door mr. Gerbranda, rechter-commissaris en Lubberding, griffier op 30 augustus 2007