Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5176

Datum uitspraak2007-09-25
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003878-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 54 RVV 1990 Toepassingsbereik artikel 54 RVV 1990. Bijzondere manoeuvre, ‘overig verkeer’. 1. Het standpunt van de raadsman, dat als ‘overig verkeer’ in de zin van artikel 54 RVV 1990 slechts kan worden aangemerkt de bestuurder die in overeenstemming met de regels en verplichtingen, voortvloeiend uit het RVV 1990, aan het verkeer deelneemt, wordt verworpen. 2. Het beroep op afwezigheid van alle schuld, nu verdachte niet bedacht had hoeven te zijn op de aanwezigheid van een bestuurder van een motorfiets links naast hem, wordt verworpen. Dat die bestuurder van een motorfiets heeft gehandeld in strijd met het RVV 1990, ontslaat verdachte niet van zijn verplichting de in redelijkheid van hem te eisen zorgvuldigheid te betrachten voordat hij een bijzondere manoeuvre inzet.


Uitspraak

Parketnummer: 20-003878-06 Uitspraak : 25 september 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Breda, locatie Tilburg, van 24 oktober 2006, in de strafzaak met parketnummer 02-405001-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1975], wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte terzake het hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van EUR 150,-- subsidiair 3 dagen hechtenis. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 10 juli 2005 in de gemeente [plaats 1], als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) van een invoegstrook de doorgaande rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg [Rijksweg 1], is opgereden zonder een bestuurder van een motorvoertuig (motorfiets) voor te laten gaan, waarbij letsel aan (een) perso(o)n(en) (te weten [betrokkene 2]) is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 10 juli 2005 in de gemeente [plaats 1], als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) van een invoegstrook de doorgaande rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg [Rijksweg 1], is opgereden zonder een bestuurder van een motorvoertuig (motorfiets) voor te laten gaan, waarbij letsel aan een persoon (te weten [betrokkene 2]) is ontstaan. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte ter verweer onder meer betoogd dat de bestuurder van de motorfiets [betrokkene 1] noch in het geval hij voornemens was de doorgaande rijbaan van de [Rijksweg 1] te volgen, noch in het geval hij de uitvoegstrook in de richting van de [Rijksweg 2] wilde volgen, conform de regels en voorschriften van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder: RVV 1990) aan het verkeer heeft deelgenomen. Gelet op de Nota van Toelichting bij artikel 54 RVV 1990 kan als ‘overig verkeer’ in de zin van dit artikel slechts worden aangemerkt de bestuurder die op ‘normale wijze’ aan het verkeer deelneemt. Nu die [betrokkene 1] in strijd met het RVV 1990 aan het verkeer heeft deelgenomen, kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het hof stelt – op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, in het bijzonder de verklaringen door verdachte en [betrokkene 1] afgelegd tijdens die terechtzitting – het navolgende vast omtrent de feitelijke toedracht van het ongeval waarop de onderhavige strafzaak ziet. Verdachte is vanaf een tankstation gelegen aan de [Rijksweg 1] de invoegstrook opgereden in de richting van [plaats 2], heeft deze strook over een geruime afstand gevolgd en heeft op enig moment naar links gestuurd teneinde op de doorgaande rijbaan in te voegen. Op deze doorgaande rijbaan was sprake van een file en reed het verkeer afwisselend langzaam of stond het stil. Hieraan voorafgaand is [betrokkene 1], als bestuurder van een motorfiets, vanaf deze doorgaande rijbaan achter de door de verdachte bestuurde personenauto op dezelfde invoegstrook – die tevens als uitvoegstrook voor het verkeer in de richting [Rijksweg 2]/[plaats 3] fungeert – uitgevoegd teneinde, zoals hij heeft verklaard, zijn weg in de richting van [plaats 3] te vervolgen, heeft enige tijd achter verdachte gereden, en heeft vervolgens getracht verdachte in te halen door hem aan de linkerzijde voorbij te rijden, op welk moment verdachte naar links heeft gestuurd. Hierop heeft de motorfiets de door verdachte bestuurde personenauto geraakt en is op de achterzijde van een ander motorvoertuig op de doorgaande rijbaan van de [Rijksweg 1] gebotst. Voorzover de raadsman heeft betoogd dat die [betrokkene 1] op het moment van het ongeval voornemens was de doorgaande rijbaan van de [Rijksweg 1] in de richting [plaats 2] te volgen en het langzaam rijdende verkeer op die rijbaan rechts aan het inhalen was, mist het verweer, gelet op het voorgaande, feitelijke grondslag. Anders dan de raadsman heeft gesteld is het hof van oordeel dat de verplichting van een bestuurder ex artikel 54 RVV 1990 jegens al het overige verkeer geldt en niet slechts jegens de bestuurder die zelf in overeenstemming met de regels en verplichtingen, voortvloeiend uit het RVV 1990 aan het verkeer deelneemt. Noch de wettelijke bepaling in kwestie, noch enige andere wettelijke bepaling strekt ertoe het toepassingsbereik van artikel 54 RVV 1990 op een door de raadsman gestelde wijze te beperken. Voorzover de raadsman zijn stelling heeft doen steunen op de inhoud van de Nota van Toelichting bij het RVV 1990, in het bijzonder de toelichting bij artikel 54, overweegt het hof dat de term ‘normale wijze’ waarnaar de raadsman verwijst, enkel tot uitdrukking brengt de wens van de wetgever een onderscheid te maken tussen die bestuurders die een bijzondere manoeuvre verrichten en alle overige bestuurders die aan het verkeer deelnemen. De Nota van Toelichting bij het RVV 1990 maakt hierbij expliciet duidelijk dat de bestuurder, die een bijzondere manoeuvre verricht, een ondergeschikte positie inneemt ten opzichte van alle andere bestuurders. De aan de stelling van de raadsman ten grondslag liggende normatieve inkleuring van het begrip ‘overig verkeer’, vindt derhalve geen steun in het recht. Ook voor het overige is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de bestuurder van de motorfiets geen deel uitmaakte van het overige verkeer als bedoeld in artikel 54 RVV 1990. Het hof verwerpt de stelling van de raadsman dat het door de motorrijder deelnemen aan het verkeer in strijd met de gedragscode voor filerijders tot een andersluidend oordeel dient te leiden. Nu de bestuurder van de motorfiets moet worden aangemerkt als overig verkeer in de zin van artikel 54 RVV 1990, had verdachte, toen hij van de invoegstrook de [Rijksweg 1] op wilde rijden, die bestuurder voor moeten laten gaan. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 54 juncto artikel 92, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en strafbaar gesteld bij artikel 177, eerste lid, aanhef en onder d van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Hetgeen de raadsman verder ten verweer heeft betoogd wordt, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, verstaan als een beroep op afwezigheid van alle schuld van de zijde van verdachte. De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet bedacht had hoeven te zijn op de aanwezigheid van de bestuurder van de motorfiets op het moment dat hij naar links stuurde teneinde op de doorgaande rijbaan in te voegen. Verdachte heeft de bestuurder van de motorfiets niet kunnen of behoeven te zien. Ter adstructie van dit standpunt heeft de raadsman gewezen op de omstandigheden dat de motorrijder met een – gelet op de verkeerssituatie ter plaatse – te hoge snelheid heeft gereden en dat hij, welke rijstrook hij ook voornemens was te volgen, in strijd met de regels en voorschriften van het RVV 1990 heeft gehandeld door ofwel het verkeer op de doorgaande rijbaan aan de rechterzijde – en dus aan verdachtes linkerzijde – in te halen, ofwel door verdachte aan zijn linkerzijde in te halen terwijl hij verdachte – nu deze stond voorgesorteerd om links de doorgaande rijbaan op te sturen – aan verdachtes rechterzijde had moeten inhalen. Verdachte had dan ook niet bedacht hoeven te zijn op de aanwezigheid van de bestuurder van de motorfiets aan zijn linkerzijde. Het hof overweegt hieromtrent het navolgende. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat de bestuurder van de motorfiets, [betrokkene 1], gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, met een te hoge snelheid heeft gereden. De aanvankelijke verklaring van getuige [getuige 1], dat [betrokkene 1] met zeer hoge snelheid heeft gereden, bleek ter terechtzitting in hoger beroep slechts op een veronderstelling te berusten, nu die [getuige 1] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de motor in het geheel niet heeft gezien voordat deze de door verdachte bestuurde personenauto raakte. De schade, die is toegebracht aan de auto waarop de motor is gebotst, biedt evenmin voldoende aanknopingspunt om de snelheid van de motor te bepalen. Voorts stelt het hof op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vast dat verdachte een motorrijder tussen de langzaam rijdende personenauto’s op de doorgaande rijbanen van de [Rijksweg 1] zag laveren op het moment dat hij van het tankstation wegreed. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij, voordat hij naar links stuurde, niet over zijn schouder heeft gekeken, teneinde zich ervan te vergewissen dat zich geen andere weggebruiker links naast hem, danwel op korte afstand links achter hem bevond. Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, bedacht had moeten zijn op de aanwezigheid van een bestuurder van een motorfiets links naast hem op het moment dat hij invoegde en dat verdachte de motorrijder had kunnen en behoren te zien. Dat de bestuurder van de motorfiets, door verdachte of het langzaam rijdend verkeer op de doorgaande rijbaan van de [Rijksweg 1] in te halen, heeft gehandeld in strijd met enige regel of verplichting voortvloeiende uit het RVV 1990, ontslaat verdachte niet van zijn verplichting de in redelijkheid van hem te eisen zorgvuldigheid te betrachten voordat hij een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 RVV 1990 inzet. Naar het oordeel van het hof is verdachte in die zorgvuldigheid te kort geschoten. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 54 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van artikel 54 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter, mr. J.M. Reijntjes en mr. J.W.A. Nieuwenhuijsen, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H.M. Dieben, griffier, en op 25 september 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.