Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5235

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702049/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de toenmalige gemeente Rijnsburg (thans: Katwijk) de raad van de toenmalige gemeente Rijnsburg (hierna: de raad) op de voet van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) een voorstel gedaan om gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.


Uitspraak

200702049/1. Datum uitspraak: 10 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de raad van de gemeente Katwijk, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/750 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 februari 2007 in het geding tussen: [wederpartijen], wonend te [woonplaats] en de raad van de gemeente Katwijk. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de toenmalige gemeente Rijnsburg (thans: Katwijk) de raad van de toenmalige gemeente Rijnsburg (hierna: de raad) op de voet van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) een voorstel gedaan om gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij brief van 9 februari 2005 hebben [wederpartijen] hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft de raad op de voet van artikel 2 van de Wvg voormelde gronden aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 1 december 2005 heeft de raad het bezwaar van [wederpartijen] tegen het besluit van 11 januari 2005 gegrond verklaard, het bezwaar opgevat als mede te zijn gericht tegen het besluit van 2 juni 2005, dit ongegrond verklaard en het besluit van 2 juni 2005 gehandhaafd. Bij uitspraak van 14 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voor zover is nagelaten het besluit van 11 januari 2005 te herroepen, dit besluit herroepen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de raad van de gemeente Katwijk) bij brief van 20 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007, waar de raad van de gemeente Katwijk, vertegenwoordigd door mr. S. Fraats, advocaat te Leiden, is verschenen. [wederpartijen] zijn niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van toepassing zijn.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wvg kan een voorstel van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, gedaan vóór de vaststelling van een structuurplan als bedoeld in dat lid of een bestemmingsplan en betrekking hebbende op gronden, welke zijn begrepen in het ter inzage gelegde ontwerp voor dat plan, worden bekend gemaakt door overeenkomstige toepassing van artikel 2, derde lid en artikel 4, eerste tot en met derde lid.    Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wvg verkrijgt door toepassing van het vorige lid het aldaar bedoelde voorstel, daags na dagtekening van de Staatscourant waarin zijn nederlegging ter inzage is bekend gemaakt, ten aanzien van de daarbij betrokken gronden het rechtsgevolg van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in dier voege, dat op die gronden de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van toepassing zijn, met dien verstande dat in artikel 11, tweede lid, in de plaats van "de aanwijzing, bedoeld in artikel 2" is te lezen "het voorstel, bedoeld in artikel 6".    Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvg doen burgemeester en wethouders het ingevolge artikel 6, tweede lid, aan het aldaar bedoelde voorstel verbonden rechtsgevolg vervallen zodra het structuurplan of het bestemmingsplan is vastgesteld of - indien en voor zover de gronden waarop hun voorstel betrekking heeft, onmiddellijk aansluitend aan die vaststelling door de gemeenteraad worden aangewezen bij een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid - zodra dit besluit ingevolge artikel 4, vierde lid, in werking treedt.    Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg, voor zover hier van belang, wordt, indien bezwaar aanhangig is tegen een voorstel van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 6, en ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, het daaraan verbonden rechtsgevolg vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad als bedoeld in artikel 2 in werking is getreden, het bezwaar geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit. 2.2.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft bij besluit van 11 januari 2005 een voorstel gedaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wvg. [wederpartijen] hebben hiertegen bij brief van 9 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft de raad een besluit genomen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvg. Het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar tegen het voorstel van het college van 11 januari 2005 is ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg omgezet in een bezwaar tegen het besluit van de raad van 2 juni 2005. De raad heeft dit niet onderkend en heeft hoewel hij daartoe niet bevoegd was, het bezwaar tegen het voorstel van het college gegrond verklaard. De rechtbank heeft dit evenmin onderkend en heeft ten onrechte het besluit van 1 december 2005 vernietigd, voor zover de raad heeft nagelaten het voorstel van 11 januari 2005 te herroepen en dit alsnog zelf herroepen. Om deze reden is het hoger beroep gegrond en komt de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de beslissing op bezwaar vernietigen, voor zover de raad het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2005 gegrond heeft verklaard.    Gelet hierop behoeft hetgeen de raad van de gemeente Katwijk in hoger beroep heeft aangevoerd, geen bespreking. 2.3.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 februari 2007 in zaak no. AWB 06/750, voor zover de rechtbank het besluit van de raad van de gemeente Rijnsburg van 1 december 2005 heeft vernietigd voor zover daarbij is nagelaten het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnsburg van 11 januari 2005 te herroepen, de rechtbank dit besluit heeft herroepen en de rechtbank heeft bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden beslissing op bezwaar; III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijnsburg van 1 december 2005, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2005 gegrond is verklaard. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk     w.g. Können Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007 301-512.