Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5264

Datum uitspraak2007-07-10
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAWB 06/1218
Statusgepubliceerd


Indicatie

bestuurlijke boete Wav,


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector bestuursrecht AWB nummer: 06/1218 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [eiser], handelend onder de naam [naam restaurant] eiser, gemachtigde mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en werkgelegenheid, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 10 februari 2006 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 12.000,- opgelegd wegens het in strijd met artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) laten verrichten van arbeid door vreemdelingen zonder dat deze in het bezit waren van een tewerkstellingsvergunning. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 29 juni 2007 behandeld ter zitting. Eiser en zijn gemachtigde zijn daar niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mevrouw J.J.A. Huisman en mr. M. Puister. II. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Artikel 18, eerste lid, van de Wav bepaalt onder meer dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid. Artikel 18a, eerste lid, van de Wav bepaalt dat beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge beleidsregel 2 van de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (de Beleidsregels) wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. Ingevolge de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8000,- . 2. Eiser exploiteert een Grieks restaurant. Op 20 juli 2005 hebben twee inspecteurs van de Arbeidsinspectie bij eiser een controle uitgevoerd. Tijdens de controle is door voornoemde inspecteurs geconstateerd dat door [naam], (hierna: [medewerker 1), [naam] (hierna: [medewerker2]) en [naam] (hierna: [medewerker 3]) arbeid werd verricht in de keuken van eisers restaurant, bestaande uit het gereed maken van bestellingen en afwassen. Deze drie personen bleken te beschikken over respectievelijk de Egyptische, de Poolse en de Egyptisch nationaliteit. [medewerker 1], [medewerker 2] en [medewerker 3] bleken illegaal tewerkgesteld te zijn. Zij hadden geen tewerkstellingsvergunning. 3. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder aan eiser vanwege drie overtredingen van het in artikel 2, eerste lid, van de Wav neergelegde verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, een bestuurlijk boete opgelegd van (3 x € 4000) € 12.000,-. 4. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Volgens eiser was [medewerker 1] voor een kort bezoek uit Duitsland naar Nederland gekomen en heeft hij in het geheel niet gewerkt. Voorts heeft [medewerker 1] een fulltime baan in Duitsland. Ook [medewerker 2] heeft niet gewerkt. Zij was in het restaurant aanwezig omdat zij een relatie met hem had, aldus eiser. Voorts is eiser van mening dat de slechte financiële situatie van zijn bedrijf reden is om de boete matigen en is de beslissing op dit punt onvoldoende gemotiveerd. 5. De rechtbank overweegt als volgt. 6. Niet in geding is dat [medewerker 1], [medewerker 2] en [medewerker 3] vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 zijn en zij niet beschikken over een tewerkstellingsvergunning. 7. Voor wat betreft eisers stelling dat door [medewerker 2] en [medewerker 1] geen werkzaamheden zijn verricht is de rechtbank van oordeel dat op grond van de waarnemingen van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie zoals vastgelegd in het boeterapport in onderlinge samenhang bezien met de door [medewerker 2] afgelegde verklaring het voldoende aannemelijk is dat door [medewerker 1] en [medewerker 2] arbeid in de zin van WAV is verricht. Dat [medewerker 1] een fulltime baan in Duitland heeft en dat [medewerker 2] in het restaurant aanwezig was vanwege haar relatie met eiser staat hieraan niet in de weg. Gelet op het vorenstaande staat vast dat eiser artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden en dat sprake is van drie beboetbare feiten. 8. Verweerder heeft de boete opgelegd conform de Beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze beleidsregels niet onredelijk. De rechtbank onderschrijft verweerders opvatting dat bij het vaststellen van de Beleidsregels reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Immers, indien de werkgever een natuurlijk persoon betreft, zoals in het onderhavige geval, wordt het normbedrag gehalveerd. In beginsel moeten de gehanteerde normbedragen dan ook evenredig geacht worden in verhouding tot de met de Wav te dienen doelen. 9. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht de opgelegde boete te matigen is de rechtbank niet gebleken. De financiële positie van het bedrijf van eiser is geen bijzondere omstandigheid in hierbedoelde zin. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door verweerder ter zitting onweersproken is gesteld dat de boete reeds is geïnd zonder dat door eiser gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de boete in termijnen te betalen. 10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. 11. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2007 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: