Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5447

Datum uitspraak2007-09-28
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/3956
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ten aanzien van het ravelijn – ook bezien in samenhang met de Citadel – geen sprake van een bedreigd topmonument. Geen reden om af te wijken van ”Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten” 2004 en 2006.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/3956 Uitspraak van de meervoudige kamer van 28 september 2007 inzake de vereniging Kring ”Vrienden van ’s-Hertogenbosch”, te 's-Hertogenbosch, eiseres, gemachtigden J.J.Th.M. Holland en ing. J.M.A. Grooten, tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder, gemachtigde mr. K. El Addouti. Procesverloop Bij besluit van 30 september 2005 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afwijzend beslist op het verzoek van eiseres van 28 juni 2004 tot aanwijzing als beschermd rijksmonument van het ravelijn, gelegen aan de Citadellaan 28 te ’s-Hertogenbosch. Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 augustus 2006 gegrond verklaard en het besluit van 30 september 2005 in die zin herroepen dat dit van een nieuwe motivering wordt voorzien. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 17 augustus 2007, waar zijn verschenen: - de gemachtigden van eiseres, bijgestaan door de heer Nijhof, stadsarcheoloog van de gemeente ’s-Hertogenbosch; - verweerder bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of verweerders besluit van 9 augustus 2006 de rechterlijke toets kan doorstaan. 2. Object van dit geschil is een aan de noordelijke flank van de Citadel te ’s-Hertogenbosch gelegen ravelijn, zijnde een midden voor een vestingfront gelegen buitenwerk ter dekking van onder meer een toegangspoort. Een gedeelte van de muren van het ravelijn is zichtbaar aan het maaiveld, terwijl aan de noodwestzijde het ravelijn deels is bedekt door het talud van de oprit naar de brug over de Dieze. De Citadel is in 1965 aangewezen als beschermd rijksmonument. 3. Op basis van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zoals dat luidde ten tijde hier van belang - kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument. Voordat hij een beschikking geeft, moet hij advies vragen aan de gemeenteraad van de gemeente waarin het monument is gelegen en de Raad voor cultuur horen. 4. De raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft in zijn vergadering van 22 maart 2005 besloten verweerder te adviseren om het ravelijn te zien als een onlosmakelijk onderdeel van de Citadel en de bestaande waardestelling van de Citadel op grond waarvan deze is aangewezen als rijksmonument aan te vullen met het onderdeel ravelijn en het object op deze wijze onder de beschermende werking van de Monumentenwet 1988 te brengen. Deze opvatting sluit aan bij die van de Rijksgebouwendienst, eigenaar van de Citadel, zoals blijkt uit een schrijven van ing. F.G.P.M. de Bonth van 29 juni 2004. 5. Op 21 juni 2005 heeft de Raad voor cultuur daarentegen geadviseerd negatief op het verzoek van eiseres te beslissen, om reden dat het ravelijn niet meer als zodanig herkenbaar is en derhalve niets toevoegt aan de reeds beschermde vesting. 6. Bij de beslissing op een verzoek tot aanwijzing van een monument als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988 hanteert verweerder de op 23 juli 2004 in werking getreden ”Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten” (Staatcourant 2004, 137; verder: de beleidsregel 2004). Op basis van artikel 2 van deze beleidsregel 2004 wijst de minister geen vóór 1940 vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, aan als beschermd monument. Deze beleidsregel staat in verband met het door verweerder te ontwikkelen nieuw beleid op het terrein van selectie en beheer van cultureel erfgoed. Gedurende de periode die nodig is om dit nieuwe beleid tot stand te brengen, gaat verweerder extra selectief om met de aanwijzing als beschermd monument van gebouwde en archeologische monumenten. Verweerder heeft zijn primaire besluit met een verwijzing naar deze beleidsregel gemotiveerd. Aangezien voor de ontwikkeling van meergenoemd nieuw beleid meer tijd nodig bleek dan aanvankelijk voorzien, is besloten het aangescherpte aanwijzingsbeleid tot 1 juli 2007 te laten voortduren (Staatscourant 2005, 249; verder: de beleidsregel 2006). De beslissing op bezwaar is onder verwijzing naar laatstgenoemde beleidsregel tot stand gekomen. Voor zover relevant voor het onderhavige geschil zijn beide beleidsregels inhoudelijk identiek. 7. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is opgemerkt, maakt de rechtbank op dat de toepasselijkheid van de beleidsregel 2004 en de beleidsregel 2006 tussen partijen niet in geschil is. Uit de toelichting bij de beleidsregels blijkt, dat van het hiervoor genoemde in artikel 2 neergelegde uitgangspunt om zaken niet als beschermd monument aan te wijzen, bij hoge uitzondering kan worden afgeweken. Dit laatste gebeurt slechts indien sprake is van een topmonument dat tevens in zijn voortbestaan wordt bedreigd. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. 8. Onder overneming van een daartoe strekkend advies van verweerders commissie voor de bezwaarschriften – inhoudende dat het in het primaire besluit ingenomen standpunt niet kan worden gedragen door het daaraan ten grondslag gelegde, summiere advies van de Raad voor cultuur - heeft verweerder zijn afwijzing van het verzoek van eiseres van een nadere motivering voorzien. In dit verband heeft verweerder de positie betrokken dat het ravelijn, gelet op het geldende aanwijzingsbeleid, niet voor aanwijzing als zelfstandig object in aanmerking komt, aangezien vanwege het niet doorgaan van de plannen tot oprichting van een botenberging ter plaatse, van een bedreiging van het ravelijn geen sprake meer is. In dit kader heeft verweerder ten overvloede vastgesteld dat het ravelijn als zelfstandig object allerminst als een topmonument kan worden beschouwd. Hoewel verweerder vervolgens in het bestreden besluit erkent dat tussen Citadel en ravelijn sprake is van ensemblewaarde, zou de rijksmonumentenstatus van het ravelijn als afzonderlijk complexonderdeel te hoog gegrepen zijn, omdat het ravelijn nauwelijks zichtbaar is. Ten slotte meent verweerder dat een registerwijziging met betrekking tot de omvang van het rijksmonument de Citadel via een aanvulling met het onderdeel ravelijn niet mogelijk is, aangezien het tussen Citadel en ravelijn verbindende element - te weten de gracht - geen beschermde status heeft en voorts niet helder is wat in het register bij de Citadel zou moeten worden bijgeschreven aangezien het ravelijn onzichtbaar is. 9. Onder verwijzing naar de gedingstukken stelt eiseres dat verweerders standpunt als zou de gracht geen beschermende status hebben als onjuist moet worden beschouwd. Eiseres is overigens van mening, dat er in Nederland wel degelijk rijksmonumenten zijn aan te wijzen, waarbij tussenliggende percelen als zodanig niet beschermd zijn, maar het complex als geheel wel. Voorts meent eiseres dat weliswaar de bouw van een botenberging in de nabijheid van het ravelijn is afgelast, maar dat dat eventuele andere bouwplannen in de toekomst geenszins uitsluit. Het aanwijzen van het ravelijn als beschermd monument is volgens haar juist bedoeld om dergelijke toekomstige bedreigingen te keren. 10. Naar het oordeel van de rechtbank brengt toepassing van de eerder genoemde beleidsregels mee, dat verweerder de aanwijzing van het ravelijn als beschermd monument terecht heeft geweigerd. Dat zou slechts anders zijn, als het ravelijn als zodanig dan wel als onderdeel van de citadel (ensemblewaarde) zou moeten worden aangemerkt als een topmonument dat in zijn voortbestaan wordt bedreigd. De rechtbank zal hierna onderzoeken of daarvan sprake is. 11. Tussen partijen is niet in geschil, dat de Citadel wel en het ravelijn op zichzelf beschouwd niet kan worden aangemerkt als topmonument. Evenmin is sprake van een concrete dreiging waardoor het ravelijn in zijn voortbestaan zou worden bedreigd. Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder derhalve niet onredelijk door niet af te wijken van haar beleidsregels en het ravelijn als zodanig niet aan te wijzen als beschermd monument. 12. Een redelijke toepassing van de beleidsregels leidt er naar het oordeel van de rechtbank evenmin toe, dat het ravelijn als onderdeel van de Citadel (een topmonument) vanwege zogeheten ensemblewaarde moet worden aangewezen als beschermd monument. Daarbij kan verweerder zich overigens niet beroepen op het argument, dat Citadel en ravelijn zijn gescheiden door de gracht, die niet als beschermd monument in het monumentenregister is ingeschreven. Uit de brief van 11 februari 1969 met daarbij gevoegde tekening van de Monumentenraad, waarin een omschrijving wordt gegeven van de historische verdedigingswerken van de gemeente ’s-Hertogenbosch, blijkt dat de gracht destijds wel is aangewezen als beschermd monument. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat als gevolg van een administratieve fout is verzuimd om die aanwijzing in het monumentenregister op te nemen. De rechtbank vermag op basis van de thans beschikbare informatie niet in te zien welke rechtsregel zich ertegen zou verzetten dat verweerder deze administratieve fout alsnog administratief herstelt. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de beleidsregels 2004 en 2006 ook voor het aanwijzen van het ravelijn als onderdeel van het ensemble Citadel (met gracht) de eis stellen dat sprake is van een topmonument dat in zijn voortbestaan wordt bedreigd. Van een concrete dreiging is echter geen sprake, terwijl een algemene dreiging naar het oordeel van de rechtbank in dit verband onvoldoende is. Aan een dergelijke algemene dreiging zou bovendien op andere wijze het hoofd kunnen worden geboden, bijvoorbeeld door aanwijzing van het ravelijn als gemeentelijk monument. Verweerder heeft ter zitting bovendien op goede gronden betoogd, dat van het ravelijn, vanwege het feit dat het grotendeels aan het oog is onttrokken, niet kan worden vastgesteld of het een topmonument is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet op de weg van verweerder ligt om in een geval als hier aan de orde dienaangaande nader (veld)onderzoek te doen. Dat geldt temeer nu eiseres, bij monde van de stadsarcheoloog, ter zitting heeft aangegeven dat de monumentale waarde op tamelijk eenvoudige wijze door het graven van proefsleuven, tegen de relatief geringe kosten van 5.000 à 10.000 euro, kan worden vastgesteld. Het entameren van een dergelijk onderzoek kan derhalve van eiseres worden verlangd 13. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond. 14. De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. 15. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.H.G. van den Broek als voorzitter en mr. A.A.H. Schifferstein en mr. W.C.E. Winfield als leden in tegenwoordigheid van mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2007. De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: