Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5465

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07-5247
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoekster is adresloos. Verweerder heeft verzoeksters recht op WWB-uitkering per 22 juni 2007 beëindigd, omdat zij aan verweerder geen informatie heeft verschaft over haar hoofdverblijf. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ook van een adresloze mag verlangen dat hij opgeeft waar hij feitelijk verblijft. Verzoekster heeft dit geweigerd,zodat de WWB-uitkering terecht is beëindigd.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 5247 WWB Uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2007 in de zaak van: [verzoekster], verblijvende te [stad], verzoekster, gemachtigde: mr. M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder de uitkering die verzoekster krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) ontving, per 22 juni 2007 beëindigd, omdat zij heeft verzuimd aan verweerder inlichtingen te verstrekken omtrent haar verblijfplaats. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 7 augustus 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 7 augustus 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 september 2007, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. van Hoof en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.P. Homan, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. 2. Overwegingen 2.1 Verzoekster ontving aanvankelijk sinds augustus 2006 van verweerder een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande ouder. In december 2006 is deze uitkering omgezet in een uitkering voor een alleenstaande. Op 21 mei 2007 heeft verzoekster haar woning in de gemeente Zaanstad verlaten. Medewerkers van verweerder hebben op 7 juni 2007 een gesprek met verzoekster gevoerd. Verzoekster heeft in dat gesprek aangegeven dat zij geen hoofdverblijf heeft. Medewerkers van verweerder hebben haar vervolgens verwezen naar de daklozenopvang in Zaanstad, Route 404. Per 15 juni 2007 heeft verweerder verzoekster dit adres als postadres toegekend. Dit postadres is verzoekster per 22 juni 2007 afgenomen, omdat verzoekster niet aan verweerder heeft opgegeven waar zij de week daarvoor had verbleven. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 27 juni 2007 verzoeksters uitkering op grond van artikel 54, tweede lid, WWB met ingang van 22 juni 2007 opgeschort, omdat het vermoeden bestond dat verzoekster wegens schending van de inlichtingenplicht niet langer recht had op een uitkering of de voortzetting daarvan. Verweerder heeft bij dit besluit verzoekster tot 7 juli 2007 in de gelegenheid gesteld haar verblijfadres in overeenstemming te brengen met het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staat ingeschreven. Hieraan heeft verzoekster niet voldaan. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder vervolgens de WWB-uitkering van verzoekster per 22 juni 2007 beëindigd, omdat verzoekster heeft verzuimd inlichtingen te verstrekken. Hiertegen heeft zij tijdig bezwaar gemaakt. 2.2 Op 13 juli 2007 heeft verzoekster bij verweerder een WWB-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft verzoekster vervolgens uitgenodigd voor een intakegesprek op 19 juli 2007. Nadat verzoekster opnieuw was uitgenodigd voor een intakegesprek op 23 juli 2007, is verzoekster ook op die datum niet verschenen op het op de uitnodiging vermelde tijdstip. Op laatstgenoemde datum heeft verzoekster bij verweerder een balieformulier ingeleverd met daarop verblijfadressen in respectievelijk Amsterdam, Zaandam en Enschede. Op 24 juli 2007 heeft verzoekster telefonisch contact gezocht met medewerkers van verweerder om een afspraak te maken voor een intakegesprek. Verweerder heeft verzoekster vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 6 augustus 2007. Verzoekster is toen opnieuw niet verschenen. 2.3 Verzoekster is inmiddels bezig met een opleiding voor taxi- en buschauffeur bij het vervoersbedrijf Connexxion. Op 4 september 2007 zou zij de opleiding afsluiten met een examen. Dit kan niet doorgaan, omdat verzoekster niet over een rijbewijs beschikt. Als zij haar examen zou halen, zou zij in dienst kunnen treden bij Connexxion. 2.4 Verzoekster kan zich niet met het besluit van 11 juli 2007 verenigen. Zij stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat zij niet aan haar financiële verplichtingen kan voldoen en niet verzekerd is tegen ziektekosten. Verzoekster is dakloos, zodat zij niet kon voldoen verweerders verzoek om haar verblijfadres in overeenstemming te brengen met het adres waarop zij in het GBA straat ingeschreven. Op grond van het besluit WWB ter zake van daklozen kan niet worden gezegd dat verzoekster geen woonplaats heeft binnen de gemeente Zaanstad. Volgens verzoekster heeft verweerder ten onrechte verzuimd haar in het bezit te stellen van een postadres. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter verweerder te gelasten haar voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm. Ter zitting is gebleken dat verzoekster niet staat ingeschreven in GBA van Zaanstad. Verzoekster wist van de afspraak op 6 augustus 2007, maar wist het tijdstip niet. Volgens verzoekster was bij verweerder bekend dat zij een postbusnummer had. Verweerder heeft de voor verzoekster bestemde post ten onrechte gestuud naar het adres van haar zus in Zaandam, aldus verzoekster. 2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waar verzoekster haar hoofdverblijf heeft. Om die reden kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld en het recht op uitkering is dan ook terecht beëindigd, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat het zwaartepunt van verzoeksters verblijf binnen de gemeentegrens van Zaanstad moet liggen, wil zij in aanmerking kunnen komen voor een WWB-uitkering. Verweerder heeft de voor verzoekster bestemde post gestuurd naar het adres in Zaandam dat door verzoekster zelf is opgegeven, aldus verweerder. 2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.7 In artikel 11, eerste lid, WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. 2.8 In artikel 40, eerste lid, WWB is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 67) is hierover het volgende vermeld: de woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich in zijn woonstede en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijke verblijf. Een natuurlijk persoon verliest zijn woonstede door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Een natuurlijk persoon wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op wettelijk voorgeschreven wijze aan de betrokken gemeentebesturen heeft kennis gegeven. Ingevolge artikel 40, tweede lid, WWB verbindt het college aan de verlening van bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens de verplichting dat hij aangifte doet van een door hen ter beschikking gesteld briefadres als bedoeld in artikel 1 van die wet. 2.9 Ingevolge artikel 17, eerste lid, WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (onder meer) het recht op bijstand. 2.10 Deze procedure spitst zich toe op de vraag of verweerder verzoeksters uitkering krachtens de WWB, naar voorlopig oordeel, op juiste gronden met ingang van 22 juni 2007 heeft beëindigd. 2.11 De voorzieningenrechter wijst, ter beantwoording van deze vraag, allereerst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 april 2007, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BA2870. In deze uitspraak heeft de CRvB onder meer overwogen, dat voor de beantwoording van de vraag of een bijstandsgerechtigde recht heeft op voortzetting van bijstand en naar welke vorm die bijstand dient te worden vastgesteld, controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van de betrokkene van essentieel belang zijn. Dit wordt volgens de CRvB niet anders doordat de betrokkene gebruik maakt van een hem (als adresloze) ter beschikking gesteld briefadres. De betekenis daarvan is immers (slechts) dat een eventueel recht op bijstand van de betrokkene bestaat jegens het college van de gemeente waarbinnen zich dat briefadres bevindt en dat datzelfde college bevoegd is daarover te besluiten. Volgens de CRvB bieden de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 40, eerste en tweede lid, WWB geen aanknopingspunten voor de conclusie dat een adresloze als in die bepalingen bedoeld geen mededeling zou hoeven te doen van zijn feitelijke verblijfplaats of dat deze anderszins zou zijn ontheven van de in artikel 17, eerste lid, WWB neergelegde inlichtingenverplichting. 2.12 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voorgaande met zich, dat verweerder vanuit een oogpunt van een goede toepassing van de WWB van verzoekster mag verlangen dat zij, omdat zij adresloos is, tenminste de adressen/ slaapplekken vermeldt waar zij doorgaans de nachten doorbrengt. Uit de in en bij de WWB gestelde regels volgt dat deze gegevens nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Gegevens over de werkelijke verblijfplaats zijn dan ook relevante feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB. Dit staat los van de vraag of verweerder gehouden is aan verzoekster een briefadres te verstrekken. 2.13 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder verzoekster bij besluit van 27 juni 2007 heeft gewezen op haar verplichting, op grond van artikel 17 WWB informatie te verstrekken die relevant is voor (het vaststellen van) het recht op bijstand. Verweerder heeft verzoekster er in dit verband op gewezen dat zij voor 7 juli 2007 moest aangeven waar zij het merendeel van de week had verbleven. Vaststaat dat verzoekster deze informatie niet voor 7 juli 2007 heeft verstrekt, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij deze informatie nadien alsnog aan verweerder heeft verschaft. Dat verzoekster op 23 juli 2007 bij verweerder een balieformulier ingeleverd met daarop verblijfadressen in respectievelijk Amsterdam, Zaandam en Enschede, maakt dit niet anders. Hieruit kan immers niet worden opgemaakt waar verzoekster in de periode daaraan voorafgaand feitelijk heeft verbleven. 2.14 Het voorgaande brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met zich, dat verweerder de WWB-uitkering van verzoekster terecht met ingang van 22 juni 2007 heeft beëindigd, omdat zij heeft verzuimd de gevraagde inlichtingen te verstrekken. 2.15 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt dus afgewezen. 2.16 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 4 september 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.