Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5477

Datum uitspraak2007-10-02
Datum gepubliceerd2007-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers440134-07 en 440192-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Conclusie psychiatrische rapportage (geheel ontoerekeningsvatbaar) niet overgenomen. Conclusie en advies slechts gebaseerd op door derden afgelegde verklaringen omtrent de geestestoestand van verdachte en niet (mede) op (een) gesprek(ken) met verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnrs. : 07.440134-07 en 07.440192-07 Uitspraak: 2 oktober 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. L.N. Stempher, heeft ter terechtzitting terzake het in de zaak met parketnummer 07.440134-07 onder 1, 2, 3 primair, 4 en 6 subsidiair en het in de zaak met parketnummer 07.440192-07 ten laste gelegde gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en terzake het in de zaak met parketnummer 07.440134-07 onder 5 ten laste gelegde tot een geldboete van € 145,-- subsidiair 2 dagen hechtenis. TENLASTELEGGINGEN De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgen tenlasteleggingen) De rechtbank nummert het bij dagvaarding met parketnummer 07.440192-07 ten laste gelegde feit als feit 7. BEWIJS De verdachte dient van het onder 2, 3 primair en 6 primair te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 subsidiair, 4, 5, 6 subsidiair en 7 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1, 3 subsidiair, 4, 5, 6 subsidiair en 7 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1.: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. 3. Subsidiair: Poging tot diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. 4.: Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. 5.: Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet Wapens en Munitie. 6. subsidiair: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. 7.: Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 juni 2007; - een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 21 mei 2007, uitgebracht door mr. D.F.J. Hoekstra, arts-gedragsdeskundige te Rekken. - een psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 20 juli 2007, uitgebracht door drs. R.J.H. Winter, psychiater te Zoeterwoude. Hoewel mr. D.F.J. Hoekstra voornoemd in zijn rapport tot de conclusie komt dat betrokkene als geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en derhalve op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis neemt de rechtbank dit oordeel van de deskundige niet over, aangezien de deskundige deze conclusie en dit advies slechts baseert op door derden afgelegde verklaringen omtrent de geestestoestand van verdachte en niet (mede) op (een) gesprek(ken) met verdachte zelf. Nu drs. R.J.H. Winter aan het rapport van mr. Hoekstra refereert en niet tot een eenduidig advies komt is de rechtbank van oordeel dat beide rapporten onvoldoende basis leggen om tot oplegging van de door de deskundige Hoekstra geadviseerde maatregel te kunnen komen. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 2, 3 primair en 6 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1, 3 subsidiair, 4, 5, 6 subsidiair en 7 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 3 subsidiair, 4, 5, 6 subsidiair en 7 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte terzake het onder 1, 3 subsidiair, 4, 6 subsidiair en 7 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank veroordeelt de verdachte terzake het onder 5 bewezen verklaarde tot een geldboete van € 100,-- (eenhonderd euro). De geldboete zal niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mrs. G.M.J. Vijftigschild en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2007.