Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5497

Datum uitspraak2007-09-17
Datum gepubliceerd2007-10-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 07/270
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is inwoner van Nederland en werkzaam in België (grensarbeider). Hij heeft recht op toepassing van de compensatieregelingen van artikel 27 van het belastingverdrag tussen Nederland en België. De inspecteur heeft belanghebbende in 2003 een voorlopige teruggaaf ter zake van deze compensatieregelingen verleend. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag bleek dat de teruggaaf tot een te hoog bedrag was verleend. Voor het verschil is aan belanghebbende een aanslag opgelegd met berekening van € 485 heffingsrente. In geschil is of terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening is gebracht. De inspecteur heeft de voorlopige teruggaaf berekend op basis van het (geschatte) bedrag van de op het salaris van belanghebbende ingehouden Belgische bedrijfsvoorheffing en niet op basis van de (geschatte) over het jaar 2003 in België verschuldigde belasting en premies. Nu zowel het Verdrag als de Wet voor de compensatie c.q. de voorlopige teruggaaf in verband met de compensatie aansluiten bij de in België verschuldigde belasting en niet bij de ingehouden bedrijfsvoorheffing, heeft de inspecteur bij de berekening van de voorlopige teruggaaf een onjuiste berekeningsmethode gehanteerd. De rechtbank concludeert dat het geheel aan de inspecteur te wijten is dat de voorlopige teruggaaf tot een te hoog bedrag is vastgesteld en dat het daarmee eveneens aan de inspecteur te wijten is dat belanghebbende bij de definitieve aanslag een groot bedrag verschuldigd is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van belanghebbende een schoolvoorbeeld van een situatie waarin de inspecteur, gezien het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid Awb, tot de conclusie had moeten komen dat de heffingsrente moet worden teruggenomen nu het rentenadeel immers geheel aan de inspecteur te wijten is.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/270 Uitspraakdatum: 17 september 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende bij beschikking € 485 heffingsrente in rekening gebracht, gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. 1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2006 het bedrag van de in de rekening gebrachte heffingsrente gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 18 januari 2007, beroep ingesteld. 1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007 door de enkelvoudige belastingkamer. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en voor hetgeen tijdens die zitting is voorgevallen, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat op 9 juli 2007 mondeling uitspraak zal worden gedaan. Bij brief van 5 juli 2007 heeft de enkelvoudige belastingkamer aan partijen medegedeeld dat de zaak ter behandeling naar de meervoudige belastingkamer is verwezen en dat de aangekondigde mondelinge uitspraak zal worden vervangen door een schriftelijke. 1.7. Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Belanghebbende is inwoner van Nederland en werkzaam in België. Ook in de jaren vóór 2003 was hij daar werkzaam. Hij heeft recht op toepassing van de compensatieregelingen van artikel 27 van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en België van 5 juni 2001 (het Verdrag). 2.2. De inspecteur heeft belanghebbende in 2003 een voorlopige teruggaaf ter zake van deze compensatieregeling verleend van € 7.767. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag bleek dat de compensatieregeling leidde tot een teruggaaf van € 3.317. Voor het verschil is aan belanghebbende een aanslag opgelegd met berekening van € 485 heffingsrente. 2.3. De behandeling van de aangiften en voorlopige teruggaven van grensarbeiders is – ook in 2002 en volgende jaren - geconcentreerd bij het team grensarbeid van de Belastingdienst. Eind 2002 is vanuit dit team aan alle bij de belastingdienst bekende grensarbeiders, waaronder belanghebbende, een formulier “Verzoek voorlopige teruggaaf 2003” toegezonden, met een bijlage die specifiek betrekking had op de compensatieregelingen. Belanghebbende heeft het formulier en de bijlage ingevuld geretourneerd. De bijlage bevatte drie in te vullen rubrieken: 1. De rubriek “Compensatieregelingen” met daarin de vraag of belanghebbende in aanmerking kwam voor één of beide regelingen. Belanghebbende heeft ingevuld dat hij voor beide compensatieregelingen in aanmerking kwam. 2. De rubriek “Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking in België in 2003”, waarin belanghebbende een schatting kon invullen van zijn bruto-inkomsten, vakantiegeld en privégebruik auto van de werkgever. Belanghebbende heeft het brutoloon geschat op € 27.000, het vakantiegeld op € 3.900 en het privégebruik auto op nihil. 3. De rubriek “Overige gegevens” waarin een schatting gegeven kon worden van de inkomsten van de partner en waarop het aantal kinderen kon worden vermeld. Belanghebbende heeft de inkomsten uit vroegere arbeid van zijn partner geschat op € 9.000. De inspecteur heeft op basis van dit formulier berekend welk bedrag aan bedrijfsvoorheffing door de werkgever van belanghebbende op het salaris zou worden ingehouden en heeft op basis van die gegevens de voorlopige teruggaaf vastgesteld op € 7.767. 2.4. Belanghebbende heeft aangifte gedaan in België en in Nederland. Zijn werkelijke inkomsten uit arbeid beliepen € 33.597. Met dagtekening 12 mei 2005 is de Belgische aanslag inkomstenbelasting opgelegd. De verschuldigde Belgische belasting beliep € 5.964,78 inkomstenbelasting plus € 399,64 opcentiemen of totaal (afgerond) € 6.365. De Belgische aanslag was als volgt berekend: 1 Vaststelling van de belastbare inkomsten Wedden en lonen 28.284,00 Forfaitaire beroepskosten -2.267,42 26.016,58 Aanvullende ziekteuitkering 265,00 Bedrijfsvoorheffing 8.520,00 Bijz.bijdrage sociale zekerheid 219,00 Gezamenlijk belastbare beroepsinkomsten Wedden, lonen, enz. 26.016,58 Vervangingsink., pens., brugpens. 265,00 Totaal 26.281,58 Huwelijksquotient -7.884,47 7.884,47 Netto inkomen 18.397,11 7.884,47 Gezamenlijk belastbaar inkomen Wedden, lonen, enz. 18.211,61 7.804,97 Vervangingsink., pens., brugpens. 185,50 79,50 Gezamenlijk belastbaar inkomen 18.397,11 7.884,47 Gezamenlijk belastbaar inkomen gezin 26.281,58 2 Berekening van de aanslag Verrekende belastingvrije sommen 4.610,00 4.610,00 Basisbelasting 6.236,20 2.023,34 Belastingvermindering op de belastingvrije sommen -1.140,87 -1.140,87 Om te slane belasting 5.095,33 882,47 Om te slane belasting gezin 5.977,80 Vermindering vervangingsink., pensioenen en brugpensioenen -13,02 Verminderde basisbelasting 5.964,78 Bedrijfsvoorheffing -8.520,00 Saldo staat -2.555,22 Opcentiemen x 6,7 % = 5.964,78 399,64 Saldo -2.155,58 Gemiddelde aanslagvoet: 27,6 % / 0,0% Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid Verschuldigd op 26.281,58 290,84 Reeds ingehouden -219,00 Saldo bijdrage 71,84 Terug te betalen 2.083,74 2.5. De inspecteur heeft vervolgens de compensatie als volgt berekend: Bel.pl Partner Loon uit dienstbetrekking (a) € 33.597 € 10.503 Belgische belasting en opcentiemen € 6.365 Inkomen box 1 € 33.597 € 10.503 Verzamelinkomen € 33.597 € 10.503 Algemene compensatie Inkomstenbelasting € 3.196 € 178 Premies volksverzekeringen € 9.073 € 3.303 Inkomensheffing Box 1/2/3 € 12.269 € 3.481 Gecombineerde heffingskorting € 2.870 € 2.172 Saldo € 9.399 Belgische belasting en opcentiemen € 6.365 Totaal belastingen € 6.365 Compensatie Bijzondere compensatieregeling IB € -3.169 Gecombineerde heffingskorting € -148 Saldo € 3.048 Totaal belastingen € 6.365 Bijzondere compensatieregeling € 3.317 2.6. Met dagtekening 23 augustus 2006 is aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd. De aanslag werd als volgt berekend: Verschuldigde IB/PV € 3.196 Aftrek elders belast € -3.196 Voorheffing (compensatieregeling) € -3.317 Heffingsrente € 485 Verrekend (voorlopige teruggaaf) € 7.767 Te betalen € 4.935 3. Geschil 3.1. In geschil is of terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening is gebracht. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Belanghebbende stelt dat ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, omdat het geheel aan de inspecteur te wijten is dat belanghebbende op de aanslag enig bedrag verschuldigd is, nu belanghebbende eind 2002 alle gevraagde gegevens correct heeft verstrekt. 4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur (in 2003: op verzoek van de belastingplichtige) een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag ofwel een voorlopige teruggaaf vaststellen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag, met toepassing van de in de belastingwet aangewezen voorheffingen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Indien de compensatieregeling van het Verdrag toepassing vindt, is de in België verschuldigde belasting aangemerkt als te verrekenen loonbelasting voor de voorlopige teruggaaf, blijkens artikel 9.2, lid 9 (in 2003: lid 8), en artikel 9.3 van de Wet inkomsten¬belasting 2001 (Wet IB 2001). Op grond van het bepaalde in artikel 9.2, lid 9, van de Wet IB 2001 wordt de hoogte van het bedrag aan in aanmerking te nemen loonbelasting vastgesteld volgens het bepaalde in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Artikel 45a Uitvoerings¬regeling geeft regels voor het in aanmerking nemen van onder meer de inkomsten van de partner. 4.3. Artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag, bepaalt dat Nederland voor belanghebbende de netto inkomensachteruitgang dient te compenseren die hij als gevolg van de wijziging in de toedeling van heffingsrechten lijdt. Blijkens de laatste volzin van deze paragraaf wordt deze compensatie gerealiseerd door, voor zover nodig, in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid, voor zover deze vergelijkbaar zijn met premies die worden geheven ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting en te verrekenen met de in Nederland verschuldigde belasting en premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen. 4.4. De inspecteur heeft de voorlopige teruggaaf berekend op basis van het (geschatte) bedrag van de op het salaris van belanghebbende ingehouden Belgische bedrijfsvoorheffing en niet op basis van de (geschatte) over het jaar 2003 in België verschuldigde belasting en premies. Nu zowel het Verdrag als de Wet voor de compensatie c.q. de voorlopige teruggaaf in verband met de compensatie aansluiten bij de in België verschuldigde belasting en niet bij de ingehouden bedrijfsvoorheffing, heeft de inspecteur bij de berekening van de voorlopige teruggaaf een onjuiste berekeningsmethode gehanteerd. 4.5. De inspecteur heeft gesteld dat het grote verschil is ontstaan door het feit dat Belgische werkgevers bij de inhouding van bedrijfsvoorheffing (de Belgische loonbelasting) geen rekening mogen houden met bepaalde aftrekposten. De inspecteur heeft niet gesteld dat hij ten tijde van het vaststellen van de voorlopige teruggaaf het geschatte bedrag van de in België vermoedelijk verschuldigde belasting en premies niet kon berekenen. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat de inspecteur de in België vermoedelijk verschuldigde belasting niet zou kunnen berekenen. De inspecteur had in dit geval immers een specialistisch team - het team grensarbeid - tot zijn beschikking. Indien voor het vaststellen van een correcte voorlopige teruggaaf meer gegevens nodig waren dan werden gevraagd op het door de belastingdienst ontworpen formulier voor het aanvragen van de voorlopige teruggaaf, hadden daarover vragen in het aan belanghebbende toegezonden formulier opgenomen kunnen en naar het oordeel van de rechtbank ook moeten worden. 4.6. Belanghebbende heeft geloofwaardig gesteld dat hij geen idee had en heeft hoe de compensatie berekend moet worden. Het betreft een ingewikkelde materie waarbij twee nationale belastingstelsels toegepast moeten worden, en de rechtbank acht aannemelijk dat een niet fiscaal deskundige belastingplichtige de gevolgen van de compensatieregeling niet begrijpt. Van de inspecteur kan dan, zeker in een situatie als deze waarin hij kan beschikken over een gespecialiseerd team, worden verwacht dat hij zorgvuldig te werk gaat bij de uitvoering van de regeling. 4.7. De inspecteur heeft echter niet de zorgvuldigheid betracht die in redelijkheid van hem verwacht kan worden. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen, valt immers geen andere conclusie te trekken dan dat de inspecteur bij het berekenen van de voorlopige teruggaaf bewust is afgeweken van het wettelijk en verdragsrechtelijk systeem en dat hij daarmee bewust het risico heeft genomen dat de voorlopige teruggaaf voor grensarbeiders als belanghebbende tot een veel te hoog bedrag zou worden vastgesteld. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het geheel aan de inspecteur te wijten is dat de voorlopige teruggaaf tot een te hoog bedrag is vastgesteld en dat het daarmee eveneens aan de inspecteur te wijten is dat belanghebbende bij de definitieve aanslag een groot bedrag verschuldigd is geworden. 4.8. Aan het oordeel onder 4.7. doet niet af dat belanghebbende in België bij de definitieve aanslag een belastingteruggaaf heeft gekregen, aangezien noch het Verdrag, noch de Wet de inspecteur ruimte biedt bij het vaststellen van de voorlopige teruggaaf op enigerlei wijze rekening te houden met het tijdstip waarop de Belgische belasting verschuldigd wordt. 4.9. De inspecteur heeft ook gesteld dat grensarbeiders zijn geïnformeerd dat er mogelijk een te hoge voorlopige teruggaaf was gegeven en dat hen is geadviseerd om bij grote afwijkingen de belastingdienst te informeren. Hetgeen de inspecteur hieromtrent stelt, komt overeen met hetgeen de staatssecretaris diverse malen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft medegedeeld (Kamerstukken II, 2005/06, 26834 nr. 9, Kamerstukken II, 2006/07, 30804. nr. 31 en brief van 26 januari 2007, kenmerk BCPP 2006-02914, bijlage 9 bij het verweer¬schrift). De rechtbank zal in het midden laten of het verstrekken van globale informatie op zichzelf genomen het in 4.7. geconstateerde onzorgvuldige handelen zou kunnen herstellen, nu belanghebbende uitdrukkelijk heeft bestreden dat hem hieromtrent enige informatie is verstrekt en de inspecteur, op wie te dezen als meest gerede partij de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke informatie aan belanghebbende is toegezonden. 4.10. Zoals de staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 21 april 2006 (Kamerstuk 30300 IXB, nr. 38) heeft aangegeven, kan in bepaalde situaties het in rekening brengen van heffingsrente in een individueel geval in strijd blijken met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is het aan de individuele inspecteur om de feiten en omstandigheden van het geval te toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op grond daarvan vast te stellen of er aanleiding is de belastingplichtige schadeloos te stellen door de in rekening gebrachte heffingsrente geheel of gedeeltelijk terug te nemen. Een dergelijke beoordeling vindt plaats bij de behandeling van een bezwaarschrift waarin de belastingplichtige opkomt tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van belanghebbende een schoolvoorbeeld van een situatie waarin de inspecteur, gezien het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid Awb, tot de conclusie had moeten komen dat de heffingsrente moet worden teruggenomen nu het rentenadeel immers geheel aan de inspecteur te wijten is. 4.11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht de reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting, vastgesteld op € 120 verletkosten en € 20 reiskosten (becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse [woonplaats]-Breda vice versa) of € 140 totaal. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking heffingsrente; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 140, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; - gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr A.A. den Hartog, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.