Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5551

Datum uitspraak2007-10-12
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001862-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

zie ook LJN: BB5554 en BB5556: Wanneer is iemand ambtenaar in de anti-corruptie bepalingen en welke vorm van wetenschap moeten omkopers van die ambtenaar hebben over de status van ambtenaar? Een voormalig gemeenteambtenaar, werd aangesteld als directeur van een door gemeenten in het leven geroepen economische ontwikkelingsmaatschappij (REO B.V.), waarin de activiteiten van het opgeheven Industrieschap werden ondergebracht. De directeur werd vervolgd voor het als het als ambtenaar aannemen van giften in de vorm van – in privé – gratis gepasseerde akten bij een notaris, het beneden de geldende marktwaarde verkrijgen van grond ten behoeve van de bouw van zijn privé-woning, het aanbrengen van zonweringen aan zijn privéwoning en het – in privé - leveren van een CV-ketel, in ruil voor tegenprestaties van de ontwikkelingsmaatschappij (zie LJN: BB5554). Twee andere verdachten werden vervolgd voor het omkopen van de ambtenaar door de directeur in privé geen notariskosten in rekening te brengen (zie LJN: BB5551) of hem grond te verkopen tegen een lagere prijs dan de gangbare marktprijs (zie LJN: BB5556). Cruciaal in deze zaak was de vraag of de directeur in strafrechtelijke zin kon worden aangemerkt als ambtenaar (art.177, 177a, 362 en 363 van het Wetboek van Strafrecht) en zo dit het geval was, of zulks voor de verdachten van omkoping kenbaar is geweest.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001862-06 Uitspraak : 12 oktober 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 20 april 2006 in de strafzaak met parketnummer 04-620016-05 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1946], wonende te 6043 XT Roermond, [adres], waarbij verdachte werd vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. A.M.W. Verdegaal en van hetgeen door verdachte en namens de verdachte door zijn raadslieden, mr. C.A.M.J. Raymakers en mr. J.G. Geertsma, naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van EUR 10.000,--, subsidiair tweehonderd dagen hechtenis. De verdediging: • heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter of de geldigheid van de inleidende dagvaarding; • heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit; • heeft subsidiair integrale vrijspraak bepleit. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie in verband met handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe is aangevoerd: A) Het openbaar ministerie is disproportioneel en te lichtvaardig overgegaan tot vervolging; B) Er is dermate onzorgvuldig omgegaan met afgeluisterde telefoongesprekken waaraan zogenaamde geheimhouders hebben deelgenomen dat rechterlijke controle in volle omvang op mogelijke inbreuken op de rechten van de burger zijn gefrustreerd; C) De vervolging van verdachte berust op een verdenking die is gebaseerd op onrechtmatig in beslag genomen, van een zogenaamde geheimhouder afkomstige, bescheiden; D) De verdedigingsrechten van verdachte zijn geschonden. Ten aanzien van A) In de kern verwijt de verdediging het openbaar ministerie dat er zowel in eerste aanleg als in tweede aanleg een onzorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen enerzijds het algemeen belang dat met een vervolging kan zijn gediend en anderzijds het individuele belang van de verdachte om uit het strafrechtelijke circuit te blijven. Ter onderbouwing zijn tal van argumenten aangevoerd. Kortheidshalve verwijst het hof naar de pleitnota in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof staat voorop dat een beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan slechts marginaal door de rechter kan worden getoetst. In een opsporingsonderzoek tegen een vermeende ambtenaar die er van werd verdacht dat hij zich had laten omkopen werden op enig moment van verdachte afkomstige bescheiden aangetroffen. Op basis van die bescheiden rees tegen verdachte, kort gezegd de huisnotaris van verdachte, de thans in de voorliggende tenlastelegging geformuleerde verdenking. Hoewel over de afzonderlijke door de verdediging aangevoerde argumenten op zich het nodige te zeggen valt, is het hof van oordeel dat die argumenten, bezien tegen de achtergrond van de maatschappelijke ontwikkelingen van afgelopen decennia met betrekking tot de integriteit van de overheid en haar ambtenarenapparaat, de door de verdediging gestelde disproportionaliteit en lichtvaardigheid niet kunnen dragen. Ten aanzien van B) De verdediging heeft haar stelling in deze geheel gegrond op de omstandigheid dat tijdens een politieverhoor aan verdachte de vraag is gesteld waarom hij na de doorzoeking van zijn kantoor contact had opgenomen met een advocaat. Het hof geeft de verdediging toe dat de betreffende vraagstelling op zich opmerkelijk te noemen is. Naar de achtergrond van die vraag is echter uitgebreid onderzoek gedaan, onderzoek waarbij ook de verdediging betrokken is geweest. Het resultaat van dat onderzoek is dat niet met zekerheid achterhaald is kunnen worden naar aanleiding waarvan de betreffende vraag door de betreffende opsporingsambtenaar is gesteld. Dat is op zich te betreuren, maar de vaststelling dat de aanleiding van één enkele vraag niet kan worden achterhaald leidt nog niet tot de conclusie dat de regels die vastgelegd zijn in de instructie “Vernietiging van geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders”, zoals gepubliceerd in Nieuwsbrief Strafrecht 2002/5 (pagina 266 – 271), dermate ernstig zijn overschreden dat daardoor de door de verdediging bedoelde rechterlijke controle zodanig geweld is aangedaan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ten aanzien van C) Zoals hiervoor ten aanzien van A) al is overwogen ligt de basis van de tegen verdachte gerezen verdenking in een opsporingsonderzoek tegen een vermeende ambtenaar die er van werd verdacht dat hij zich had laten omkopen. Ter gelegenheid van de doorzoeking in de woning van die vermeende ambtenaar zijn schriftelijke bescheiden in beslag genomen. Tussen deze bescheiden bevonden zich een tweetal ontwerpfacturen ter zake van twee gepasseerde akten afkomstig van het kantoor waar verdachte als notaris werkzaam is alsmede faxen ter aanbieding van die facturen. De kern van het verweer van de raadsman is hierin gelegen dat de onderhavige facturen en de aanbiedende faxen onrechtmatig in beslag zijn genomen onder de medeverdachte [betrokkene]. Het hof deelt dit standpunt van de verdediging niet omdat deze inbeslaggenomen schriftelijke bescheiden direct zagen op de verdenking van ambtelijke corruptie ten aanzien van de aankoop van onroerende zaken door medeverdachte [betrokkene] en waarop de doorzoeking was gegrond. Voor zover de raadsman zijn verweer richt op een onjuist gevolgde procedure ter inbeslagname merkt het hof op dat deze procedure slechts ziet op een zoeking bij een verschoningsgerechtigde. Ten slotte merkt het hof op dat het verschoningsrecht een inbeslagname van deze facturen niet in de weg staat nu deze facturen evident geen informatie bevatten waarop artikel 218 Wetboek van Strafvordering ziet. Ten aanzien van D) De verdediging heeft dit onderdeel gegrond op het argument dat aan verdachte ten tijde van de doorzoeking in zijn kantoor vragen zijn gesteld, terwijl geen openheid werd verschaft of hij nu wel of niet als verdachte was aangemerkt. Dit argument vindt zijn weerlegging in de beschrijving van de gang van zaken tijdens de bedoelde doorzoeking in het door het opsporingsteam bijgehouden journaal. Uit dit journaal, nr. 412 van 17 juni 2004 te 10.05 uur, volgt immers dat tijdens de doorzoeking aanwezig was mr. P. van Hagen, officier van justitie, die verdachte de cautie heeft gegeven. Verdachte was vanaf dat moment op de hoogte van het feit dat hij door het openbaar ministerie als verdachte werd aangemerkt. Conclusie verweer niet-ontvankelijkheid Uit het bovenstaande volgt dat de argumenten die volgens de verdediging de conclusie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg moeten hebben, geen hout snijden. Omdat ook overigens niet gebleken is van enig andere ernstige schending van de beginselen van een goede bescherming van de rechtsorde waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, acht het hof het openbaar minister ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de beslissing van het hof op andere gronden berust dan de beslissing van de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 1 december 2001 tot en met 26 februari 2002 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, zijnde directeur van de Regionale Economische Ontwikkeling Midden Limburg B.V. (REO B.V.), A. (een) gift(en) en/of belofte(n) heeft gedaan en/of een dienst heeft verleend en/of aangeboden, te weten: het niet in rekening brengen van notariskosten, te weten enig geldbedrag, met betrekking tot de hypotheek, hoofdsom EUR 363.024,17, zaaknummer 20113136, met het oogmerk om die van [betrokkene] te bewegen in zijn bediening, als directeur van de Regionale Economische Ontwikkeling Midden Limburg B.V. (REO B.V.), zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, iets te doen of na te laten, bestaande uit: het bevorderen en/of bemiddelen dat de Regionale Economische Ontwikkeling Midden Limburg B.V. (REO B.V.) en/of haar contractuele wederpartijen en/of relaties, inzake het opmaken van notariële akten inzake transacties van onroerend-goed en/of de vestiging van zakelijke rechten, danwel andere notariële akten, gebruik zullen maken van de notariële dienstverlening van het notariskantoor en/of van de notaris; en/of B. (een) gift(en) en/of belofte(n) heeft gedaan en/of een dienst heeft verleend en/of aangeboden, te weten: het niet in rekening brengen van notariskosten, te weten enig geldbedrag, met betrekking tot de hypotheek, hoofdsom EUR 363.024,17, zaaknummer 20113136, tengevolge of naar, aanleiding van hetgeen door die van [betrokkene] in zijn huidige en/of vroegere bediening, als directeur van de Regionale Economische Ontwikkeling Midden Limburg B.V. (REO B.V.) zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, was gedaan en/of nagelaten, bestaande uit: het bevorderen en/of bemiddelen dat de Regionale Economische Ontwikkeling Midden Limburg B.V. (REO Midden Limburg B.V.) en/of haar contractuele wederpartijen en/of relaties, inzake het opmaken van notariële akten inzake transacties van onroerend-goed en/of de vestiging van zakelijke rechten, danwel andere notariële akten, gebruik zouden maken van de notariële dienstverlening van het notariskantoor en/of van de notaris. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vaststaande feiten: Nadat bij Besluiten van 18 december 1997 door de gemeenteraden van de respectievelijke gemeenten Roermond en Roerdalen daartoe was besloten, is bij notariële akte van oprichting van 16 maart 1998 opgericht de vennootschap “Regionale Economische Ontwikkeling Midden-Limburg B.V.” (verder te noemen REO B.V.), die ten doel heeft: - de exploitatie, verkoop, beheer en onderhoud van bedrijvenconcentratiegebieden; - het ondernemen van activiteiten met het oog op de stimulering van economische ontwikkeling en het bevorderen van werkgelegenheid; - het opzetten en onderhouden van een loketdienst ter ondersteuning van het vorenstaande; - het verkrijgen, exploiteren en vervreemden van registergoederen; - het – in verband met het vorenstaande – deelnemen in, het (doen) financieren van, het samenwerken met, het voeren van directie over en het verlenen van adviezen en andere diensten aan rechtspersonen of andere vennootschappen die met haar in een groep verboden zijn en ten behoeve van derden; - het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord, een en ander ter versterking van de sociaal-economische structuur van het gezaggebied van de participanten. Ten tijde van de oprichting van REO B.V. is het industrieschap Roerstreek opgeheven en zijn de taken van dit industrieschap overgegaan naar REO B.V. In de plaatselijke kranten is ruim aandacht besteed aan de oprichting, werkzaamheden, taken alsmede de financiering van REO B.V. Verdachte las de plaatselijke kranten. Op instigatie van een daartoe strekkende voordracht door de commissarissen van REO BV is door de beide colleges van Burgermeesters en Wethouders van voornoemde gemeenten met ingang van 1 april 1998 tot directeur van REO BV benoemd: [betrokkene] te Roermond. Het notariskantoor, waar verdachte al jaren een leidinggevende rol heeft, is de huisnotaris van REO B.V. en heeft een groot aantal akten opgesteld en laten passeren ten behoeve van deze rechtspersoon. Verdachte wist dat [betrokkene] directeur van REO B.V. was. Op 31 december 2001 is ten overstaan van verdachte van het notariskantoor een hypotheekakte gepasseerd met betrekking tot de hypotheek, hoofdsom EUR 363.024,17, zaaknummer 20113136 met als schuldenaren [betrokkene] en diens echtgenote. Voor het passeren van deze hypotheekakte zijn aan [betrokkene] of zijn echtgenote geen notariskosten in rekening gebracht. Op 23 december 2002 is ten overstaan van verdachte een hypotheekakte gepasseerd met betrekking tot de hypotheek, hoofdsom EUR 50.000,-- , zaaknummer 20222466 met als schuldenaar [betrokkene] en diens echtgenote. Voor het passeren van deze hypotheekakte zijn door het notariskantoor kosten in rekening gebracht namelijk EUR 424,00 (excl BTW). De toenmalige bandbreedte voor notariskosten voor dit soort hypotheekakte was EUR 217,-- tot EUR 290,-- (excl BTW). Op 17 juni 2004 werd verdachte voor het eerst medegedeeld dat hij verdachte was in deze zaak. Bewijsverweren. De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd: 1. dat het eerste tegen verdachte verkregen bewijs onrechtmatig is verkregen, dat het daarom niet voor bewijs mag worden gebruikt en dat al het andere daarna vergaarde bewijs zijn basis vindt in die onrechtmatige inbeslagneming en daardoor evenmin voor bewijs mag worden gebruikt; 2. dat de in de tenlastelegging genoemde [betrokkene] in de in de tenlastelegging genoemde periode geen ambtenaar in de zin van het ten laste gelegde artikel uit het Wetboek van Strafrecht was; 3. dat, in het geval daarvan wel sprake was, het voor verdachte niet kenbaar was dat [betrokkene] in de in de tenlastelegging genoemde periode in genoemde zin ambtenaar was; 4. dat er voor verdachte geen motief was om de in de tenlastelegging bedoelde gift(en), belofte(n) of dienst te doen respectievelijk te verlenen. Ten aanzien van 1. De verdediging heeft aan dit onderdeel hetzelfde ten grondslag gelegd als wat hierboven met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie onder C) is verwoord. Uit wat hiervoor ten aanzien van C) is overwogen volgt logischerwijs dat het hof van oordeel is dat de bescheiden waarop de eerste verdenking tegen verdachte werd gegrond niet onrechtmatig zijn verkregen. Het verweer wordt verworpen. Ten aanzien van 2. Ter onderbouwing van de stelling dat [betrokkene] geen ambtenaar was in de zin van het ten laste gelegde artikel uit het Wetboek van Strafrecht heeft de verdediging – kort samengevat – het navolgende aangevoerd: Volgens het reclasseringswerkerarrest van de Hoge Raad is sprake van een ambtenaar in het ten laste gelegde artikel uit het Wetboek van Strafrecht indien een persoon onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Aan de beide vereisten van de Hoge Raad is bij [betrokkene] niet voldaan. Immers, REO B.V. is ontstaan na een formele en materiele privatisering van in eerste instantie bij de gemeente en het Industrieschap uitgevoerde werkzaamheden en na deze privatisering voerde REO B.V. geen specifieke overheidstaak uit. Voorts was REO B.V. en derhalve ook haar directeur, [betrokkene], niet werkzaam onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid. Het hof oordeelt als volgt Het begrip ambtenaar in de zin van de artikelen 177 en 177a Wetboek van Strafrecht moet op grond van de wetsgeschiedenis van dat artikel autonoom worden uitgelegd. Dat wil zeggen dat het ambtenarenbegrip uit andere wetten, zoals bijvoorbeeld uit de Ambtenarenwet, niet doorslaggevend is, en slechts in beperkte mate richtinggevend is voor het begrip ambtenaar in de artikelen 177 en 177a Wetboek van Strafrecht, omdat het doel van die andere wetten afwijkt van dat van dat artikel. Voorts moet de autonome uitleg gegeven worden tegen de achtergrond van het relatief recente fenomeen van het privatiseren van overheidstaken, een fenomeen dat bij de totstandkoming van de strafbepaling niet aan de orde is gekomen bij de parlementaire behandeling. In het licht van het voorafgaande oordeelt het hof een uitleg van het begrip ambtenaar in de zin van de artikelen 177 en 177a Wetboek van Strafrecht naar het doel van die strafbepaling doorslaggevend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de artikelen 177 en 177a Wetboek van Strafrecht is gelegen in het tegengaan van elke vorm van corruptie van het ambtenarenapparaat en het bevorderen van een integer overheidshandelen. Gezien dit doel moeten geen al te hoge eisen worden gesteld aan het begrip ambtenaar in de zin van de artikelen 177 en 177a Wetboek van Strafrecht. Tegen dit licht moet de betekenis van de hierboven genoemde, hier toepasselijke norm uit het reclasseringswerkerarrest worden vastgesteld. Is de taak van REO B.V een overheidstaak? Onder andere bij besluit van 18 december 1997 van de gemeente Roermond is REO B.V. ingevolge artikel 155 van de Gemeentewet opgericht. Op grond van dit artikel kon de gemeenteraad slechts besluiten tot het oprichten van een rechtspersoon als het onderhavige indien dat bijzonder aangewezen moest worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. In het raadsvoorstel behorende bij dit bovengenoemde besluit wordt beschreven op welke wijze de taken van het Industrieschap Roerstreek zouden worden ingebracht in de vennootschap REO B.V. waarna kon worden overgegaan tot de liquidatie van dit industrieschap. Taken van dit industrieschap lagen op het publiekrechtelijk terrein. De kerntaak van REO B.V. wordt in dit raadsvoorstel als volgt omschreven “In REO B.V. kan deskundigheid worden samengebracht die is toegespitst op de behoefte van de bedrijven die op de terreinen van REO B.V. zijn gevestigd: met name dus industriële bedrijven. De gemeente heeft een taak t.a.v. de werkgelegenheid in de voorwaardenscheppende sfeer. Dat heeft niet alleen betrekking op de werving van nieuwe bedrijven, maar ook op relatiebeheer met bestaande bedrijven, zodat tijdig knelpunten worden onderkend en naar vermogen handreikingen worden gedaan. Gezien de hoge werkloosheid in de stad Roermond en de absolute prioriteit, die door het gemeentebestuur aan het omlaag brengen daarvan wordt gehecht is actieve bevordering van het leefklimaat in de stad en omgeving, zeker voor nieuwe vestigingen als voor bestaande bedrijven, een van de instrumenten – zeker niet het enige – die voor de bestrijding van de werkloosheid kunnen worden ingezet. REO B.V. vindt daar zijn kerntaak in. Beleidskaders hiervoor worden vanuit de publieke verantwoordelijkheid door de gemeenten geformuleerd.” Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde uiterlijke kenmerken, de kerntaken van de rechtspersoon REO B.V. overheidstaken zijn. Daarmee strookt dat volgens de statuten alleen gemeentelijke overheden of andere overheidsinstanties aandeelhouder kunnen zijn van REO B.V. Dat door middel van het oprichten van een rechtspersoon bewust gepoogd werd de gemeentelijke politiek op afstand te houden doet hieraan niet af. Is sprake van toezicht en controle over REO B.V. door de overheid? Het bestuur van REO B.V. bestond in de ten laste gelegde periode uit een directie bestaande uit één directeur (artikel 6 lid 1 Oprichtingsakte) en een raad van commissarissen (artikel 10 lid 1 oprichtingsakte). De directeur wordt benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, zijnde de betrokken gemeenten, op bindende voordracht van de raad van commissarissen. De algemene vergadering van aandeelhouders kan aan een bindende voordracht van de directeur steeds onder omstandigheden het bindende karakter ontnemen. Voorts kan de directeur te allen tijde door de algemene vergadering van aandeelhouders worden geschorst of ontslagen. De bevoegdheden van de raad van commissarissen wordt nader uitgewerkt in artikel 10 van de oprichtingsakte. In de kern is de raad belast met het toezicht op het beleid van de directie van REO B.V. en voorts op de algemene gang van zaken. In artikel 7 lid 4 van deze oprichtingsakte van de besloten vennootschap REO valt te lezen dat het functioneren van de vennootschap in overwegende mate invloed wordt uitgeoefend door publiekrechtelijke instellingen. Voorts wordt in het raadsvoorstel van de gemeente Roermond aangaande de oprichting van REO B.V. in de paragraaf structuur beschreven “in de belangrijke zaken zoals benoeming en het ontslag van de commissarissen en de directeur en de wijziging van de statuten, heeft de aandeelhoudersvergadering, waarin de gemeenten vertegenwoordigd zijn, het laatste woord.” Uit bovenstaande leidt het hof af dat hoewel de raad van commissarissen formeel het orgaan is dat met de toezicht op het beleid van de directie is belast de aandeelhouders, zijnde de betrokken gemeenten als aandeelhouders, in alle belangrijke zaken uiteindelijk het beleid op hoofdlijnen kunnen bepalen. Op grond van bovenstaande is het hof eveneens, en anders dan de verdediging, van oordeel dat de directeur [betrokkene] onder toezicht en controle stond van de (gemeentelijke) overheid. Dat dat toezicht en die controle in de praktijk niet of nauwelijks werden uitgeoefend doet aan het bovenstaande niet af. Status van [betrokkene] bij REO B.V. Uit het bovenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat [betrokkene], in zijn functie van directeur van REO B.V. ambtenaar was in de zin van de artikelen 177 en 177a Wetboek van Strafrecht. Of [betrokkene] ambtenaar was in de zin van de Ambtenarenwet raakt slechts de formele interne verhouding tussen [betrokkene] en zijn werkgever en doet daarom niet af of toe aan het gegeven oordeel. In zoverre wordt ook dit verweer verworpen. Ten aanzien van 3. De verdediging heeft aangevoerd – zakelijk weergegeven - dat de ambtenarenstatus van [betrokkene] in verband met de openbare presentaties, waarin juist REO B.V. werd beschreven als een organisatie zonder publieke taak, bij verdachte niet bekend was en ook niet kenbaar was. Het hof overweegt hierover als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte [betrokkene] al geruime tijd kende, dat hij wist dat [betrokkene] gemeenteambtenaar was geweest om vervolgens aansluitend daarop in dienst te treden van REO BV. Daarnaast volgt uit het dossier onder meer dat REO B.V. veelvuldig heeft geadverteerd in (plaatselijke) kranten. Daarnaast zijn diverse artikelen in diezelfde plaatselijke kranten over het ontstaan, financiën en taken van en over REO B.V. geschreven en dat verdachte die plaatselijke kranten placht te lezen. Hoewel vast staat dat verdachte daar persoonlijk geen bemoeienis mee heeft gehad is de oprichtingsakte van REO B.V. op het notariskantoor van verdachte verleden. Alleen al tegen de achtergrond van bovenstaande omstandigheden, gelet op zijn status en ambt van notaris werkzaam in een regio waarin bovenbedoelde kranten worden verspreid, kan het naar het oordeel van het hof niet zo zijn dat verdachte geen weet had van de functie van [betrokkene] en het daarmee samenhangende ambtenaarschap in strafrechtelijke zin Het hof verwerp ook dit verweer. Ten aanzien van 4 De Koninklijk Notariële Beroepsorganisatie heeft op 12 september 1986 beroeps- en gedragsregels gecodificeerd. In regel 14 lid 1 wordt het volgende omschreven: “teneinde zijn onafhankelijkheid te bewaren neemt de notaris geen provisie aan. De notaris dient zich te onthouden van het aanbieden van faciliteiten aan personen, die in hun functie of beroep in de gelegenheid zijn opdrachten te verstrekken. Onder het aanbieden van faciliteiten wordt ook verstaan het gratis of tegen gereduceerd tarief behandelen van zaken”. Door [betrokkene], van wie verdachte wist dat hij directeur was van REO B.V. en waarvan het notariskantoor waarin verdachte een leidinggevende positie heeft de huisnotaris was, bij het passeren van een akte geen notariskosten in rekening te brengen, heeft verdachte objectief bezien de interne gedragsregels hieromtrent niet nageleefd. Naar het oordeel van het hof levert dit in strafrechtelijke zin echter niet zonder meer op dat verdachte het oogmerk heeft gehad om die [betrokkene], in welke vorm dan ook, om te kopen of te begunstigen in de zin zoals in de tenlastelegging onder A en/of B is bedoeld. Het hof heeft geen bewijs kunnen vinden waaruit onomstotelijk en overtuigend kan worden afgeleid dat het niet doorberekenen van de notariskosten met opzet is gedaan. Aannemelijk is eerder dat de oorzaak van het niet doorberekenen van de kosten gezocht dient te worden in een administratieve fout of vergissing binnen het notariskantoor, te meer daar op een later moment – en ruim voordat verdachte wist dat hij verdachte was in deze zaak - kosten voor het passeren van de hypotheekakte van 23 december 2002 aan [betrokkene] in rekening zijn gebracht die ruim boven de geldende bandbreedte lagen. Het verweer onder vier treft doel. Vrijspraak Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, noch in de zin als onder A bedoeld noch in de zin als onder B bedoeld, heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Aldus gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. C.R.L.R.M. Ficq, mr. A.R.O. Mooy in tegenwoordigheid van dhr. P.N.M. de Bruijn en A.A.H.M. van Geffen, griffiers, en op 12 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.