Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5732

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200179207
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussenarrest. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Daaraan voorafgegaan was een meningsverschil tussen beiden over de (ongewenste) aanwezigheid van de verdachte en diens metgezel in het portiek van de woning van het slachtoffer. Dit had bij die gelegenheid de verdachte eerst fors toegesproken en vervolgens uit het portiek geduwd. De verdachte heeft verklaard dit optreden als dermate onredelijk en bedreigend ervaren te hebben, welk optreden bij hem reminiscenties wekte aan eerdere soortgelijke bedreigende ervaringen zoals een beroving op straat in 2002, dat hij "in een flits" met zijn vlindermes een stekende beweging in de richting van de buik van de man heeft gemaakt. Het hof acht het noodzakelijk dat er een nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte plaatsvindt.


Uitspraak

Rolnummer: 22-001792-07 Parketnummer(s): 10-690147-06 Datum uitspraak: 26 september 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Tussenarrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984, [detentie-adres] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 september 2007. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Heropening van het onderzoek Na de sluiting van het onderzoek is onder de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Tijdens de beraadslaging is het hof tot het oordeel gekomen dat uit de in de onderhavige zaak opgemaakte rapportages met betrekking tot de persoon van de verdachte niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of en in hoeverre het tenlastegelegde handelen van de verdachte, indien bewezen, het gevolg is geweest van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens en waarin deze dan bestaat. Naast een posttraumatische stressstoornis, waarvan volgens de reeds geraadpleegde deskundigen sprake zou zijn, is wellicht tevens sprake van een (aanzienlijk) verhoogde krenkbaarheid die (mede) oorzaak van het handelen van de verdachte kan zijn geweest. Indien deze vraag bevestigend zou moeten worden bentwoord, dient onder ogen te worden gezien welke consequenties dat voor de op te leggen sanctie(s) zou moeten hebben, met name ook in verband met het eventuele recidiverisico. Daarbij zou tevens de vraag aan de orde moeten komen welke perspectieven er bestaan met betrekking tot eventuele behandelingsmogelijkheden en in welk kader die zou moeten plaatsvinden. Het hof heeft bij de vorming van dit oordeel het navolgende in aanmerking genomen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Daaraan voorafgegaan was een meningsverschil tussen beiden over de (ongewenste) aanwezigheid van de verdachte en diens metgezel in het portiek van de woning van het slachtoffer. Dit had bij die gelegenheid de verdachte eerst fors toegesproken en vervolgens uit het portiek geduwd. De verdachte heeft verklaard dit optreden als dermate onredelijk en bedreigend ervaren te hebben, welk optreden bij hem reminiscenties wekte aan eerdere soortgelijke bedreigende ervaringen zoals een beroving op straat in 2002, dat hij "in een flits" met zijn vlindermes een stekende beweging in de richting van de buik van de man heeft gemaakt. De rapporteur dr. B.A. Blansjaar, psychiater, concludeert in de pro justitia rapportage van 6 september 2006 dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS) in remissie. Dit rapport bevat voorts als conclusie dat het tenlastegelegde deels voortkomt uit angst en inadequaat verhoogde waakzaamheid van verdachte ten gevolge van een beroving waarvan hij enkele jaren eerder slachtoffer was. De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten is volgens de rapporteur in beperkte mate verhoogd. Het pro justitia rapport van de psycholoog drs. J.J. van der Weele, d.d. 2 oktober 2006, concludeert dat het “aannemelijk is te maken” dat er ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte sprake was van lichte posttraumatische stressverschijnselen ten gevolge van eerdere traumatiserende gebeurtenissen. Volgens de rapporteur luidt het antwoord op de vraag of het tenlastegelegde ook (mede) door die stressverschijnselen verklaard kan worden bevestigend. Voorts is de rapporteur van mening dat de reactie van de verdachte op het gedrag van het slachtoffer door zijn eerder meegemaakte ervaringen een meer extreem karakter heeft gekregen. De kans op herhaling is volgens de rapporteur moeilijk in te schatten en zal voornamelijk situatief bepaald zijn. Hij deelt mede niet vooraf te kunnen inschatten of de verdachte nog steeds last zal hebben van de gesignaleerde lichte vorm van traumatisering of wellicht zelfs in ernstiger mate, wanneer hij vrijkomt. De rapporteurs achten de verdachte al met al licht verminderd toerekingsvatbaar ten aanzien van het tenlastegelegde, voor zover bewezen. Wat betreft de eventuele behandelingsperspectieven komen de rapporteurs tot het volgende oordeel. De kans op herhaling kan, aldus dr. Blansjaar, waarschijnlijk verder worden verkleind door psychologische of psychiatrische behandeling die op vrijwillige basis kan worden aangeboden tijdens en na een vrijheidsstraf. Drs. Van der Weele is van oordeel dat de verdachte niet dusdanig gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen dat TBS te overwegen ware. Indien oplegging van een voorwaardelijke TBS niet tot de mogelijkheden zou behoren resteert derhalve uitsluitend verdere begeleiding/behandeling binnen het kader van een penitentiair programma, aldus de rapporteur. Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het tenlastegelegde feit en de persoon van de verdachte, voorzover het hof zich over deze ter terechtzitting in hoger beroep een beeld heeft kunnen vormen, naar vermogen duidelijkheid zou moeten worden verschaft over de hierna te omschrijven vragen van het hof. De tot nu toe uitgebrachte rapportages met betrekking tot de persoon van de verdachte bieden die duidelijkheid naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate, met name ten aanzien van de in de tweede alinea van deze paragraaf vermelde aspecten. Het hof acht het noodzakelijk dat er een nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte (die zich thans in voorlopige hechtenis bevindt) plaatsvindt en is voorshands van oordeel dat hij hiertoe - op grond van artikel 317 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering - ter observatie dient te worden overgebracht naar de psychiatrische observatiekliniek Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, naar aanleiding waarvan rapport wordt opgemaakt waarin met name aandacht wordt besteed aan de beantwoording van de navolgende vragen - voor zover mogelijk en mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2007 en hetgeen in de rapportages van Blansjaar en Van der Weele naar voren komt. 1. Was bij de verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens? 2. In hoeverre beïnvloedde deze geestestoestand verdachtes handelen ten tijde van het tenlastegelegde? 3. Welke conclusie kan op grond hiervan worden getrokken met betrekking tot de (verminderde) toerekeningsvatbaarheid van de verdachte? 4. Hoe groot is de ingeschatte kans op recidive bij de verdachte en welke factoren kunnen in dat verband van belang zijn? 5. Welke perspectieven met betrekking tot de behandelingsmogelijkheden van de verdachte zijn er en in welk kader zou die behandeling dienen plaats te vinden, mede bezien in samenhang met het in te schatten recidiverisico? Teneinde de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord omtrent het hiervoor overwogene, zal het onderzoek ter terechtzitting worden hervat op de hierna aan te geven terechtzitting. BESLISSING Het hof: Heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de nadere terechtzitting van dit hof van 3 oktober 2007 te 16.00 uur. Beveelt de oproeping van de verdachte en de raadsman van verdachte tegen het tijdstip van bovenvermelde nadere terechtzitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan de benadeelde partij. Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. G.P.A. Aler en mr. F. Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 september 2007.