Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5743

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/420862-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht bewezen dat verdachte met een ander openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer en zijn vriend, welk geweld bestond uit het stompen tegen het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank acht geen gronden aanwezig voor de conclusie dat de geweldpleging het gevolg zou zijn geweest van discriminatie vanwege de seksuele geaardheid van het slachtoffer en zijn vrienden.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/420862-07 Datum uitspraak: 16 oktober 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, verblijvend op het [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 oktober 2007. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair omdat het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Als er al van openlijke geweldpleging dan wel van mishandeling sprake is, dienen ook de andere betrokken personen, in ieder geval [betrokk[betrokkene1] maar ook [betrokkene2], vervolgd worden. Ook zij hebben immers aan het gevecht deelgenomen. Zij zijn echter heengezonden en het gebeurde heeft voor hen geen strafrechtelijke consequenties. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het initiële geweld van de medeverdachte [medeverd[medeverdachte] is uitgegaan en dat verdachte hem daarin is gevolgd. Gelet hierop lag vervolging voor de hand. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Gelet op de voorliggende feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot vervolging heeft kunnen overgaan, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. primair en 1. subsidiair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht daartoe het navolgende redengevend. Aan verdachte is primair tenlastegelegd dat hij heeft gepoogd om, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverd[medeverdachte], opzettelijk [slach[slachtoffer1] van het leven te beroven door [slachtoffer1] één maal tegen het gezicht te stompen. Subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer1] heeft toegebracht door [slachtoffer1] één maal tegen het gezicht te stompen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank volgt de officier van justitie, daarbij overwegende dat geen sprake was van opzet in enige vorm op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer1]. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 2. primair op 26 mei 2007 te Amsterdam met een ander op de openbare weg, Vijzelstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en [betrokkene1], welk geweld bestond uit het stompen tegen het gezicht van die [slachtoffer1]. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Ten aanzien van het onder 2. primair bewezen geachte overweegt de rechtbank als volgt: Blijkens de gedingstukken kwamen verdachte en [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer1] en [betrokkene1] op de Vijzelstraat tegen en ontspon er zich een normaal gesprek tussen hen vieren. Het gesprek mondde echter uit in een woordenwisseling, waarna [medeverdachte] het slachtoffer een stomp in het gezicht heeft gegeven, nadat [slachtoffer1] en [verdachte] in onmin raakten. Verdachte heeft verklaard dat hij ook heeft gevochten, zij het dat hij zich niet kan herinneren met wie. [medeverdachte] heeft bij de politie en de rechter-commissaris aangegeven dat verdachte met [betrokkene1] heeft gevochten. [betrokkene1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte, aansluitend nadat [slachtoffer1] in zijn gezicht was gestompt, in zijn richting bewoog en dat verdachte hem diverse malen met beide vuisten probeerde te raken. [betrokkene1] probeerde verdachte vast te pakken zodat hij niet meer kon slaan en zij vielen samen op de straat en er ontstond een soort van worsteling. Gelet op voormelde verklaringen is echter niet vast komen te staan dat verdachte, zoals tenlastegelegd, [betrokkene1] heeft geschopt en/of gestompt en/of geslagen. Wel staat vast dat er van een worsteling tussen verdachte en [betrokkene1] sprake was en dat verdachte wel geprobeerd heeft [betrokkene1] te stompen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd en dat er sprake is van een bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank overweegt voorts dat de suggestie dat de geweldpleging het gevolg zou zijn geweest van discriminatie vanwege de seksuele geaardheid van het slachtoffer en zijn vrienden, onvoldoende door feiten wordt gestaafd. Weliswaar hebben verdachte en [medeverdachte] de woorden “fag” en “gay” gebezigd en acht de rechtbank het voorstelbaar dat deze woorden slecht vielen bij het slachtoffer en zijn vrienden, dit laat echter onverlet dat er onvoldoende is gebleken dat deze woorden met een andere intentie zijn geuit dan verdachte en [medeverdachte] steeds hebben aangegeven. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben immers consistent verklaard dat zij deze woorden niet hebben gebruikt om het slachtoffer en zijn vrienden uit te dagen of te beledigen, maar enkel om uiting aan hun verbazing te geven dat [betrokkene1] een zogenaamde “dog-tag” droeg terwijl hij geen militair was. Verdachte en [medeverdachte] vonden dit raar. De rechtbank acht hierbij eveneens van belang dat er geen gronden aanwezig zijn om te twijfelen aan de verklaring van verdachte en [medeverdachte] dat zij niet eens wisten dat het slachtoffer en zijn vrienden homoseksueel waren, totdat zij dit na het voorval van de politie hoorden. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 2. primair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat een voorschot op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene1] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 993,58 en een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit veroorzaakt maatschappelijke onrust en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Met name bij het slachtoffer en de getuigen van het geweld kunnen lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan. Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank in haar oordeel meegewogen dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van enig strafbaar feit is veroordeeld, alsmede dat deze zaak aandacht in de media heeft gehad vanwege de vermeende discriminatoire achtergrond van het geweld. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, mede omdat het aandeel van verdachte in het geweld beperkt is geweest en het voorval geen discriminatoire achtergrond heeft. Ten aanzien van de benadeelde partij [betrokkene1] Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partij [betrokkene1] rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen geachte feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het onder 1. primair en 1. subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Verklaart de benadeelde partij [betrokkene1] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, voorzitter, mrs. J. Edgar en J.T.H. Zimmerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2007.