Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5882

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers160439
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De vraag is of FBE c.s. onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld door hem uit te sluiten van verdere deelname aan faunabeheer.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 160439 / KG ZA 07-580 Vonnis in kort geding van 16 oktober 2007 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. P.A.C. de Vries, advocaat mr. C.W. Kniestedt te Utrecht, tegen 1. de vereniging FAUNABEHEEREENHEID MIDDEN VELUWE, gevestigd te Ede, 2. de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer STAATSBOSBEHEER, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, gedaagden, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. A.J.J.G. Schijns te Den Haag. Partijen zullen hierna [eiser] en FBE c.s. genoemd worden. Afzonderlijk zullen gedaagden respectievelijk FBE en SBB worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van [eiser] - de wijziging van eis - de pleitnota van FBE c.s. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. SBB is (onder meer) eigenaar van bos- en natuurgebied in de gemeenten Apeldoorn, Barneveld en Ede (hierna: het gebied). Voor het beheer van het gebied, dat bestaat uit het bejagen van wildsoorten en het uitvoeren van maatregelen van beheer en schadebestrijding, heeft SBB op 10 mei 2004 een faunabeheerovereenkomst afgesloten met FBE (hierna: de faunabeheerovereenkomst). Op grond van de faunabeheerovereenkomst verhuurt SBB aan FBE het jachtgenot in het gebied en verleent SBB toestemming aan FBE (onder meer) om het gebied met een auto te betreden. De faunabeheerovereenkomst is ingegaan op 1 juni 2004 en eindigt op 31 maart 2010. 2.2. In artikel 5 van de faunabeheerovereenkomst is opgenomen dat FBE het jachtrecht in het gebied moet onderverhuren aan haar leden en dat zij de toestemmingen van SBB moet “doorschrijven” naar leden van FBE. Voorts is daar bepaald dat de leden van FBE in kennis gesteld moeten worden van de bepalingen van de faunabeheerovereenkomst en van de bepalingen van het Beleidsplan beheer grote wilden hoefdieren Midden Veluwe (hierna: het beleidsplan). In Artikel 16 faunabeheerovereenkomst staat dat het beleidsplan onderdeel is van de faunabeheerovereenkomst. Krachtens artikel 9.a heeft SBB het recht de faunabeheerovereenkomst tegen elk gewenst tijdstip tussentijds op te zeggen of te ontbinden als de faunabeheerder de in de faunabeheerovereenkomst opgenomen verplichtingen overtreedt. 2.3. Onder k in artikel 5 van het beleidsplan staat dat bezoekers van het gebied correct te woord worden gestaan en dat geconstateerde overtredingen van toegangsregels door de faunabeheerders direct gemeld dienen te worden aan de jachtopzichter van de faunabeheereenheid of de boswachter van SBB. In artikel 5.k beleidsplan staat verder dat eigenmachtig optreden door de faunabeheerders niet is toegestaan. 2.4. In mei 2006 heeft FBE met [eiser] een beheerovereenkomst gesloten voor faunabeheer door [eiser] in het gebied voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2007 (hierna: de beheerovereenkomst). Aan deze overeenkomst waren soortgelijke jaarlijkse overeenkomsten vooraf gegaan. In artikel 1 beheerovereenkomst is opgenomen dat [eiser] volledig instemt met de faunabeheerovereenkomst en het beleidsplan. In artikel 10 beheerovereenkomst staat dat zonder verdere tussenkomst van wie ook, niet nakoming van wat is overeengekomen directe uitsluiting betekent van verdere deelname aan het beheer op grondgebied van SBB. 2.5. Op de avond van 3 oktober 2006 is [eiser] met enkele gasten het gebied ingereden om naar het burlen van de herten te gaan kijken. Op enig moment die avond heeft [eiser] in het gebied een naderende auto aangehouden en een woordenwisseling gekregen met de bestuurder van die auto, die een medewerker van SBB bleek te zijn. Naar aanleiding daarvan heeft FBE op 6 oktober 2006 aan [eiser] een brief van gelijke datum overhandigd waarin staat dat het bestuur van FBE op basis van verkregen informatie over het voorval op 3 oktober 2006, [eiser] het jachtrecht in het gebied ontneemt, dat hij niet langer gebruik mag maken van de door SBB gegeven ontheffing van het toegangsverbod en dat de beheerovereenkomst per direct is komen te vervallen. Een beheerovereenkomst voor het seizoen juni 2007 tot en met mei 2008 heeft [eiser] niet gekregen. 2.6. Op 11 juni 2007 zijn (enkele van) de gasten die [eiser] vergezelde op het moment van het hiervoor beschreven voorval op 3 oktober 2006, op verzoek van [eiser] in een voorlopig getuigenverhoor onder ede gehoord door de rechtbank. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – veroordeling van FBE c.s. om op straffe van een dwangsom er voor te zorgen dat hij als faunabeheerder weer actief kan zijn in het gebied op de wijze zoals hij dat was voor het voorval op 3 oktober 2006. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat FBE c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door hem op 6 oktober 2006 zijn rechten met betrekking tot het faunabeheer in het gebied te ontnemen. [eiser] voert daarvoor aan dat FBE c.s. hun beslissingen hebben genomen op basis van een onjuiste voorstelling van wat er is gebeurd op de avond van 3 oktober 2006. Volgens [eiser] is hij die avond aangereden door een medewerker van SBB, toen hij die maande om met zijn auto te stoppen. Volgens [eiser] wilde hij de auto aanhouden omdat die veel te hard reed en het wild verstoorde en waarschijnlijk, zo vermoedde hij, ook niet in het gebied mocht zijn. Op dat moment wist [eiser] nog niet dat de bestuurder van de auto een medewerker van SBB was. [eiser] stelt dat hij door de aanrijding ten val is gekomen. Hij stelt voorts dat hij, nadat hij was opgestaan en door het open raam van de inmiddels stilstaande auto de bestuurder bij de mouw had gepakt om hem aan te spreken op diens gedrag, vervolgens enkele meters is meegesleurd omdat de auto weer begon te rijden, waarbij de bestuurder vanuit de auto een paar keer tegen [eiser] heeft geroepen dat [eiser] niet bevoegd was om hem aan te houden. Volgens [eiser] is de bestuurder daarna uit de auto gestapt. [eiser] stelt dat hij eerst op dat moment zag dat de bestuurder van de auto een medewerker is van SBB. Na een woordenwisseling is de medewerker van SBB uiteindelijk weg gereden, aldus van der Kamp. Volgens [eiser] heeft hij door het gedrag van de medewerker van SBB lichamelijk letsel opgelopen. [eiser], die gepensioneerd is, vindt dat FBE c.s. onder deze omstandigheden hem niet het faunabeheer, zijn grote passie en daginvulling, hebben mogen ontnemen. Omdat hij op leeftijd komt en FBE c.s. het afgelopen jaar niet bereid gebleken is om hem weer toe te laten als faunabeheerder, stelt [eiser] een spoedeisend belang te hebben bij de vorderingen. 3.2. FBE c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. FBE c.s. betwisten [eiser]s’ lezing van het voorval op de avond van 3 oktober 2006. Volgens FBE c.s. is [eiser] niet aangereden en niet gevallen. Zij stellen daartoe dat de medewerker van SBB stapvoets over de hobbelige weg kwam aanrijden en daarom langzaam [eiser] naderde, die stoptekens maakte. Zij stellen voorts dat [eiser] vervolgens met één hand door het open raam van de auto de arm van de medewerker van SBB greep en met de andere hand op het dak van de auto sloeg, daarbij roepende dat de auto moest stoppen. FBE c.s. stellen dat de medewerker van SBB, nadat die zich had losgerukt, is uitgestapt en dat [eiser] hem toen herkende. Volgens FBE c.s. heeft de medewerker van SBB [eiser] gezegd dat [eiser] geen aanhoudingsbevoegdheid heeft en is hij daarna weer ingestapt en weggereden. 4.2. Ter onderbouwing van wat er volgens hem is gebeurd op 3 oktober 2006, heeft [eiser] de op 11 juni 2007 onder ede afgelegde verklaringen van getuigen van het voorval overgelegd. Uit die verklaringen volgt dat [eiser] de auto die kwam aanrijden heeft aangehouden en dat de bestuurder van de auto [eiser] heeft toegeroepen dat deze geen aanhoudingsbevoegdheid heeft. Voorts kan er van worden uitgegaan dat [eiser] door het open raam van de auto de arm van de bestuurder heeft vastgegrepen, nu partijen het daarover eens zijn. Uit de getuigenverklaringen kan echter niet worden afgeleid dat de auto te hard reed en/of dat [eiser] is aangereden en gevallen. Dit deel van de versie van [eiser] van de gebeurtenissen is binnen het kader van dit kort geding dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. 4.3. [eiser] heeft op grond van artikel 1 beheerovereenkomst ingestemd met de bepalingen in de faunabeheerovereenkomst en het beleidsplan, derhalve ook met artikel 9.a faunabeheerovereenkomst, waarin is bepaald dat SBB de faunabeheerovereenkomst op elk gewenst moment kan opzeggen of ontbinden als de faunabeheerovereenkomst niet wordt nageleefd. Op grond van artikel 16 faunabeheerovereenkomst is het beleidsplan onderdeel van de faunabeheerovereenkomst. In artikel 5.k beleidsplan is bepaald dat de faunabeheerders bezoekers (aan het gebied dat zij beheren) correct te woord moeten staan en dat zij niet eigenmachtig mogen optreden. Hieruit volgt dat [eiser] op grond van artikel 5.k beleidsplan niet de bevoegdheid had om in het gebied een auto aan te houden en dat hij zeker niet bevoegd was om de bestuurder van de auto tot stoppen te dwingen door zijn arm vast te grijpen. Nu van der Kamp met deze handelwijze de afgesproken regels heeft overtreden, terwijl niet aannemelijk is geworden dat daarvoor een plausibele verklaring was, was er voor FBE op grond van artikel 10 beheerovereenkomst een grond om [eiser] direct uit te sluiten van verdere deelname aan faunabeheer in het gebied. Dat FBE daarmee haar beslissing om van der Kamp uit te sluiten van verder faunabeheer heeft genomen op basis van een onjuiste voorstelling van zaken van de gebeurtenissen op 3 oktober 2006, zoals [eiser] stelt, is niet aannemelijk geworden. Nu andere omstandigheden die zouden kunnen maken dat FBE niet mocht beslissen zoals zij heeft beslist, niet zijn gesteld of gebleken, kan dus niet geoordeeld worden dat FBE met haar beslissing onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat SBB het voorval kennelijk zwaar heeft opgevat en dat FBE in haar besluitvorming jegens [eiser] heeft laten meewegen de mogelijkheid dat SBB de faunabeheerovereenkomst op grond van artikel 9.a van die overeenkomst zou beëindigen als FBE [eiser] niet zou uitsluiten van deelname aan het faunabeheer. 4.4. Het vorengaande brengt mee dat een grondslag voor herstel door FBE van de situatie van vóór 3 oktober 2006, al dan niet in de vorm van het aangaan van een nieuwe beheerovereenkomst, ontbreekt. Daaruit volgt ook dat de grondslag ontbreekt voor een vordering jegens SBB die, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het gevorderde herstel zou moeten mogelijk maken dan wel daarin zou moeten bewilligen. 4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FBE c.s. worden begroot op: - vast recht € 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal € 1.067,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van FBE c.s tot op heden begroot op € 1.067,00. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 16 oktober 2007.