Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6089

Datum uitspraak2007-10-22
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/994008-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Werkstraf van 240 uren waarvan 80 uren voorwaardelijk voor voorhanden hebben van illegale sigaretten


Uitspraak

verkort vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/994008-07 Datum uitspraak: 22 oktober 2007 Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2007. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 mei 2007. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 16 januari 2007, in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, te weten 1.040.000, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten en/of 960.000, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten, zijnde (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns, voorhanden heeft gehad, zonder dat dat/die accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken was/waren; zijnde de terminologie in deze telastelegging gebezigd in de zin van de Wet op de accijns artikel 5/97 Wet op de accijns De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte op 16 januari 2007, in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk sigaretten, zijnde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns, voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren. Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte onrechtmatig is aangehouden omdat - kort gezegd - de grondslag voor de observatie van de vrachtauto ontbreekt, aangezien de officier van justitie daarvoor geen bevel heeft afgegeven en uit het proces-verbaal van observatie niet blijkt welke dozen werden uitgeladen. Er is geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld. De dozen en de verklaring van verdachte dienen daarom uitgesloten te worden voor het bewijs. Door de uitsluiting van deze bewijsmiddelen blijft er onvoldoende bewijs over en dient verdachte vrijgesproken te worden van hetgeen hem tenlastegelegd wordt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat geen sprake was van observatie van personen, maar van de vrachtauto. Deze vrachtauto is de hele dag onder controle gebleven. Een bevel van de officier van justitie voor de observatie van een vrachtauto is niet nodig. Tijdens het lossen van de dozen en de doorzoeking waaruit bleek dat het vermoedelijk om illegale sigaretten ging is verdachte aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een heterdaadsituatie en een redelijk vermoeden van schuld. De aanhouding van verdachte was daarom niet onrechtmatig. Bovendien heeft verdachte zelf verklaard dat hij wist dat het om illegale sigaretten ging. Verdachte is derhalve niet in zijn belangen geschaad. Ter terechtzitting heeft de raadsman tevens aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van de tenlastegelegde accijnsgoederen te komen. Tevens was er volgens de raadsman geen sprake van medeplegen -verdachte had alleen meegeholpen met het lossen van dozen- en was de opzet van verdachte niet gericht op de onveraccijnste sigaretten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer het volgende gebleken: - [verdachte] heeft aan [medeverdachte 1] gevraagd om dozen sigaretten te mogen neerzetten in de schuur van de woning van zijn [ex-vrouw]; - [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij tegen [verdachte] heeft gezegd dat dat goed was en dat hij geen zin had om problemen te krijgen voor die kutsigaretten; - [verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat het illegale sigaretten betroffen; - [verdachte] is op 16 januari 2007 samen met [medeverdachte 1] aangehouden tijdens het lossen van in totaal 250 dozen met het opschrift “koffiefilters” door hen beiden aan de [adres], zijnde de woning van de ex-vrouw van [medeverdachte 1], waar [medeverdachte 1] regelmatig verblijft; - In de tijdens de doorzoeking in de schuur aangetroffen dozen met het opschrift “koffiefilters” zaten sigaretten die onveraccijnst bleken te zijn; - De aangetroffen sigaretten in een soortgelijke doos in de hal van de woning waren volgens [getuige] van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] had de doos daar anderhalve week daarvoor al neergezet. [medeverdachte 1] heeft tegen haar gezegd dat de sigaretten die in de doos zaten van hem waren; - [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden tijdens het lossen beschikkingsmacht over alle dozen, zowel de dozen die uitgeladen waren als de dozen die nog in de vrachtauto stonden. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien en tevens het bovenstaande in aanmerking nemend, staat naar het oordeel van de rechtbank niet alleen vast dat verdachte de bewezenverklaarde sigaretten opzettelijk voorhanden had, terwijl deze niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, maar dat dit evenzeer geldt voor mede[medeverdachte 1] nu er tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake was een nauwe en bewuste samenwerking en op geen enkele wijze is gebleken dat er accijns is voldaan. De rechtbank acht de tenlastegelegde aantallen sigaretten, te weten 1.040.000 en 960.000 niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien onduidelijk is hoeveel sloffen sigaretten in een doos zaten en het aantal sigaretten niet is geteld, maar is geschat door verbalisanten. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 63; Wet op de accijns art. 5, 97. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. * Bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit; * Werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: - de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - verdachte heeft welbewust een zeer groot aantal onveraccijnste en nagemaakte sigaretten voorhanden gehad, terwijl van algemene bekendheid is dat die sigaretten grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. - door de handel in illegale sigaretten is er sprake van valse concurrentie met bonafide sigarettenproducenten; - de Nederlandse Staat is benadeeld door het niet betalen van accijns. Ter terechtzitting heeft de raadsman subsidiair een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat het Openbaar Ministerie medeverdachte voor hetzelfde feitencomplex als de feiten die verdachte nu tenlastegelegd worden voor één feit een transactie heeft aangeboden en één feit heeft geseponeerd. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het in casu om een andere partij sigaretten dan bij verdachte Spee. Reeds om die reden is er geen sprake van een gelijk geval en kan daarom ook geen sprake zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: Werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid. Dit vonnis is gewezen door: mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter, mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. S. van Lokven, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. De Dooij, griffier, en is uitgesproken op 22 oktober 2007. 6 Parketnummer: 01/994008-07 [verdachte]