
Jurisprudentie
BB6095
Datum uitspraak2007-10-11
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/139 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/139 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
Uitspraak
07/139 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[A. te B.], België, (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 12 oktober 2006, kenmerk JZ/C90/2006, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007. Daar is appellant in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft verweerster bij besluit van 9 juni 2006 de aanvraag voor een voorziening voor uitbreiding van de eerder aan appellant verleende vergoeding voor huishoudelijke hulp tot vijf uur per week afgewezen.
Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt bij brief van 7 september 2006. Deze brief heeft appellant zonder tussenkomst van een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in België naar de Pensioen- en Uitkeringsraad gestuurd, alwaar de brief op 15 september 2006 is ontvangen.
Verweerster heeft, nadat zij had vastgesteld dat het bezwaarschrift na afloop van de daarvoor geldende termijn is ingediend, bij brief van 22 september 2006 aan appellant verzocht aan te geven wat de reden is van het te laat indienen van het bezwaarschrift, zo mogelijk ondersteund door bewijsstukken.
In antwoord hierop heeft appellant bij schrijven van 28 september 2006 gesteld dat, gelet op de datum waarop hij het besluit heeft ontvangen, het bezwaarschrift tijdig is ingediend en daarbij tevens gewezen op de trage postbezorging in België en de vertragende postverwerking bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Verweerster heeft hierop bij het thans bestreden besluit het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de voor de indiening van een bezwaarschrift ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Wet geldende termijn van dertien weken. In dat verband is overwogen dat de redenen die appellant heeft genoemd voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, de termijnoverschrijding niet kunnen verontschuldigen. Daarbij is appellant erop gewezen dat de gestelde termijn aanvangt met de verzenddatum van de beschikking en niet met de ontvangstdatum.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en neemt daartoe het volgende in aanmerking. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ving de bezwaartermijn aan op 10 juni 2006; mitsdien was 8 september 2006 de laatste dag van de bezwaartermijn. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Blijkens de - naar het oordeel van de Raad voldoende duidelijke - postdatumstempel op de door verweerster ter zitting in kopie overgelegde enveloppe, is het bezwaarschrift van appellant eerst op 11 september 2006 ter post bezorgd. Derhalve is het bezwaarschrift na afloop van de geldende termijn ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Daartoe overweegt de Raad dat de bezwaartermijn indien de belanghebbende in het buitenland is gevestigd zoals in het geval van appellant, op grond van artikel 42, eerste lid, van de Wet, dertien in plaats van zes weken bedraagt, mede vanwege een mogelijk tragere postbezorging in het buitenland. Voorts is niet gebleken dat appellant, die heeft aangevoerd dat hij vanwege de emotionele belasting veel tijd nodig heeft om een brief te schrijven, geheel buiten staat is geweest om binnen de termijn een - desnoods summier - bezwaarschrift in te (laten) dienen. Ten slotte merkt de Raad op dat de vermelding van een ontvangstdatum van 11 september 2006 bij het onderwerp van de brief van verweerster van 22 september 2006 een kennelijke misslag betreft en niet de betekenis kan hebben die appellant eraan toegekend wil zien.
Verweerster heeft appellant derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2006.
Het beroep van appellant dient ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2007.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
12.09