Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6343

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703150/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) aan de stichting "Stichting Zorggroep Noorderbreedte" (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een verpleeghuis met aanleunwoningen op het perceel plaatselijk bekend Cingel 2-46 te Sint Annaparochie (hierna: het perceel).


Uitspraak

200703150/1. Datum uitspraak: 24 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1580 van de rechtbank Leeuwarden van 16 april 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt. 1.    Procesverloop Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) aan de stichting "Stichting Zorggroep Noorderbreedte" (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een verpleeghuis met aanleunwoningen op het perceel plaatselijk bekend Cingel 2-46 te Sint Annaparochie (hierna: het perceel). Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch het besluit in primo gehandhaafd. Bij uitspraak van 16 april 2007, verzonden op 17 april 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Vergunninghoudster, de stichting "Wonen Noordwest Friesland" en het college van gedeputeerde staten van Friesland zijn in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 1 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2007, waar appellanten, bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, advocaat te Oranjewoud, vergezeld van ing. U.K. Jonker, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en A. van der Werff, burgemeester, vergezeld van ing. S. de Schiffart, ir. M.T. Dijkstra en ing. J. Geleijns, deskundigen, zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghoudster en de stichting "Wonen Noordwest Friesland", vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de beslissing omtrent de bouwaanvraag op grond van artikel 53 van de Woningwet (oud) had moeten aanhouden, aangezien de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog niet onherroepelijk op de aanvraag om vergunning, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (hierna: Wzv), had beslist. Voor zover zou moeten worden getoetst aan artikel 53 van de Woningwet, zoals dat sinds 1 januari 2006 luidt, betogen appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het de bedoeling van de wetgever is dat de toelating, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet toelating zorginstellingen (hierna: WTZi) onherroepelijk dient te zijn alvorens een beslissing op een bouwaanvraag kan worden genomen. 2.2.    Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Woningwet (oud) houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, van die wet de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebouw een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Wzv is vereist.    Ingevolge het tweede lid (oud) eindigt de in het eerste lid bedoelde aanhouding, indien het ingevolge de Wzv bevoegde gezag op de aanvraag om vergunning, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van die wet, onherroepelijk heeft beslist.    Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat sedert 1 januari 2006 luidt, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, van die wet de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebouw een aanvraag is ingediend om een toelating als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de WTZi.    Ingevolge het tweede lid eindigt de in het eerste lid bedoelde aanhouding, indien Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister van VWS) voor het betrokken bouwproject een toelating heeft verleend als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de WTZi. 2.3.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college uit diende te gaan van artikel 53 van de Woningwet, zoals dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar luidde. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de volledige bestuurlijke heroverweging in de bezwaarfase een beoordeling naar het recht dat geldt ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar vergt en voorts dat gesteld, noch gebleken is dat artikel 53 van de Woningwet (oud) toepassing vindt uit een oogpunt van overgangsrecht.    Vast staat dat het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 7 november 2005 aan vergunninghoudster een vergunning heeft verleend als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wzv. Dit besluit wordt ingevolge artikel 43 van de WTZi gelijkgesteld met een toelating als bedoeld in artikel 5 van die wet, zodat het college van dat besluit uit diende te gaan. Dat het besluit van 7 november 2005 nog niet onherroepelijk is, heeft de rechtbank terecht niet relevant geacht gelet op de duidelijke en niet voor meerdere uitleg vatbare tekst van artikel 53 van de Woningwet die onherroepelijkheid niet eist. Het betoog van appellanten dat de wetgever niet bedoeld heeft de toelating door de Minister van VWS direct in werking te laten treden, leidt, wat daar van zij, niet tot een ander oordeel.      Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanhoudingsplicht, bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Woningwet, ten tijde van het besluit op bezwaar was geëindigd, zodat de bouwvergunning tweede fase diende te worden verleend. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat. w.g. Slump     w.g. Hanrath Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007 392.