Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6560

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-10-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers630045-07 en 630155-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweren onrechtmatigheid observatie en onrechtmatig verkregen bewijs door (machtigingen) binnentreden verworpen. Veroordeling voor (medeplegen) hennepplantage(s).


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.630045-07, 07.630155-05(vtvv) Uitspraak: 9 oktober 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Tas, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. A.J. de Loor, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 07.630155-05, te weten: gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in de 9e regel van feit 2 "[adres]" in plaats van "[adres]". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad. BEWIJS De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte een bevel tot observatie, d.d. 9 februari 2007, heeft afgegeven en dat de observaties en de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. Door de raadsman is daartoe onder meer betoogd dat, nu de rechter-commissaris op basis van dezelfde door de officier van justitie aangegeven gronden de vordering tot het opnemen van telecommunicatiegegevens, d.d. 13 februari 2007, heeft afgewezen, het bevel tot observatie niet door de officier van justitie had mogen worden gegeven. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de rechter-commissaris bij deze vordering tot verdergaande dwangmiddelen, dan het bevel tot observatie door de officier van justitie uitgevaardigd, hogere eisen kan stellen aan de gronden die daartoe aanwezig dienen te zijn. Dat de rechter-commissaris hogere eisen stelt aan dwangmiddelen die verder ingrijpen in het privé-leven van verdachte dan de door officier van justitie bevolen observatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat het bevel tot observatie onrechtmatig zou zijn gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot observatie van verdachte rechtmatig is gelet op de daarvoor gestelde eisen in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het binnentreden van de garage aan de [adres] waarin zich de hennepplantage bevond betoogd dat dit onrechtmatig is geschied nu dit pand niet behoort bij [adres], waartoe de machtiging tot binnentreden is gegeven. Het doel van de Algemene wet op het binnentreden is het beschermen van het huisrecht van de bewoner. Verdachte bewoonde de woning aan de [adres] niet, maar huurde deze alleen terwijl hij feitelijke woonde op een ander adres. De woning is 'de plaats waar de mens feitelijk zijn privaat huiselijk leven leidt en die hij daarom aan zijn persoon verbindt door ze van de buitenwereld af te sluiten'. Echter in dit geval is het pand een garage aan de [adres], die weliswaar door verdachte gehuurd werd, maar niet werd bewoond en daartoe ook niet geschikt was. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad door het binnentreden van de garage die naar uiterlijke kenmerken toebehoorde aan de woning [adres], echter kadastraal gezien, deel uitmaakt van het pand aan de [adres]. Ten aanzien van de [adres] heeft de raadsman aangevoerd dat onrechtmatig binnen is getreden nu andere verbalisanten binnen zijn getreden dan op de machtiging zijn vermeld. Uit de machtiging binnentreden blijkt dat deze is afgegeven door verbalisant van den Brink en dat dezelfde verbalisant heeft gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen dat hij in de woning is geweest. Daarnaast geeft verbalisant Van den Brink aan dat hij en opsporingsambtenaren de hennepkwekerij hebben ontmanteld. Derhalve houdt de rechtbank het ervoor dat Van den Brink deze opsporingsambtenaren heeft vergezeld bij het binnentreden van de woning aan de [adres]. Evenals bij de [adres] is verdachte niet de bewoner van het pand en wordt hij derhalve niet geschonden in zijn belangen. De raadsman heeft aangevoerd dat de machtiging betreffende het binnentreden van het pand aan de [adres] in strijd met de wet is gelet op het feit dat het huisnummer na het afgeven is veranderd en niet duidelijk is door wie dit is geschied en op welk tijdstip. De rechtbank is van oordeel, gelet op de paraaf en de handtekening van de verbalisant die de machtiging heeft ondertekend dat het ervoor gehouden moet worden dat de doorhaling bevoegdelijk heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de machtiging tot binnentreden naar de eisen der wet omkleed en het binnentreden ook rechtmatig geschied. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2007 in de gemeente Deventer opzettelijk, heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 761 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en hij in de periode van 1 december 2006 tot en met 2 mei 2007, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in de gemeente Deventer (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 208, hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 3 mei 2007, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in de gemeente Deventer (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 382, hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 april 2007 in de gemeente Deventer (in een pand aan de [adres], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie toebehorende aan Essent (zaak 1), en hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 2 mei 2007, tezamen en in vereniging met een ander, in de gemeente Deventer, in een pand aan de [adres], een hoeveelheid elektrische energie toebehorende aan Essent. (zaak 4) Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht, en Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: Diefstal tezamen en in vereniging, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 augustus 2007; een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 19 juli 2007 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling De raadsman heeft betoogd dat de proeftijd van de veroordeling met parketnummer 07/630155-05 is ingegaan op 4 mei 2007 en gelet op het feit dat verdachte sinds 24 april 2007 in voorarrest verblijft ten aanzien van de thans ten laste gelegde feiten, de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling nog niet is ingegaan. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 14b, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd niet loopt wanneer de veroordeelde is gedetineerd en derhalve de proeftijd van genoemde voorwaardelijke veroordeling nog niet is ingegaan. BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging De rechtbank wijst de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 04/630155-05 af. Aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mrs. J.E. van den Steenhoven - Drion en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2007.