Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6613

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810126-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoewel het hier gaat om een zeer ernstig feit zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank betrekt hier ook bij dat zij de door de brandstichting veroorzaakte schade op een aanzienlijk lager bedrag schat dan het door de officier van justitie genoemde bedrag van 250.000,-- euro nu het hier gaat om een afgelegen pand dat ernstig in verval was geraakt en naar veruidt zou worden gesloopt.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1988, wonende te [adres verdachte], verblijvende in [plaats van detentie verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 2 oktober 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.N.N. Brens-Cats, advocaat te Emmen. De officier van justitie mr. S. Kromdijk acht hetgeen tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, hetgeen mede zal inhouden ambulante behandelingen bij VNN en GGZ. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 18 mei 2007 te Fluitenberg, gemeente Hoogeveen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een boerderij, gevestigd aan/nabij de Fluitenbergseweg-Oost, immers heeft verdachte toen aldaar met een aansteker - een gordijn in die boerderij in brand gestoken en/of - het rietendak van die boerderij in brand gestoken, althans opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die boerderij geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die boerderij en/of de in die boerderij aanwezige inventaris en/of nabij gelegen opstallen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was; BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 18 mei 2007 te Fluitenberg, gemeente Hoogeveen, opzettelijk brand heeft gesticht in een boerderij, gevestigd aan de Fluitenbergseweg-Oost, immers heeft verdachte toen aldaar met een aansteker - een gordijn in die boerderij in brand gestoken en - het rietendak van die boerderij in brand gestoken, ten gevolge waarvan die boerderij is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die boerderij en de in die boerderij aanwezige inventaris en een nabij gelegen opstal te duchten was; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezen verklaarde levert op: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 15 september 2007, opgemaakt door R. Vriesema, psychiater en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Bij verdachte kan worden gesproken van een matige begaafdheid en een niet optimale emotionele ontwikkeling zonder dat er sprake is van een persoonlijkheidstoornis of psychiatrisch toestandsbeeld. Mogelijk dat onverwerkte aspecten van de scheiding tussen zijn ouders onderliggend een rol hebben gespeeld in de aanloop tot het huidige tenlastegelegde. Verdachte maakt een vrij kinderlijk, naïeve, matig begaafde indruk, waarbij hij onder bepaalde omstandigheden zich kan laten meeslepen door gevoelens van gefrustreerdheid met kans op acting outgedrag. Hiervan was in lichte mate ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. In verband hiermee acht de psychiater de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft verder kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 21 september 2007, opgemaakt door drs. G. de Jong, forensisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Bij verdachte is sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling. Het alcoholgebruik is niet als ziekelijk aan te merken maar verlaagt wel de drempel tot grensoverschrijdend gedrag. Zeker in combinatie met medicijnen is alcoholgebruik riskant. Voorzover het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, was van voorgaande ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Verdachte kon vanwege de aanpassingsstoornis niet op een adequate wijze omgaan met teleurstelling en frustraties. Deze ageerde hij onder invloed van alcohol en medicijnen uit middels het plegen van het tenlastegelegde (voorzover bewezen wordt geacht). Gezien de genoemde aanpassingsstoornis moet het tenlastegelegde hem, voorzover bewezen wordt geacht, in licht verminderde mate worden toegerekend. Hij wist dat het tenlastegelegde grensoverschrijdend was maar kon zich desondanks niet voldoende begrenzen. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies van de psychiater en de psycholoog en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 juni 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; - de inhoud van eerder genoemde rapporten van 15 september 2007 en 21 september 2007 van respectievelijk psychiater R. Vriesema en psycholoog G. de Jong, beiden voornoemd, waarin wordt geadviseerd tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, waarbij de voorwaarde bestaat uit langdurig toezicht van de reclassering waarbij de verdachte de mogelijkheid wordt geboden meer van zich af te praten en om zijn sociale vaardigheden te vergroten, bovendien acht men het raadzaam om stil te staan bij de scheiding van verdachtes ouders en welke gevolgen dit voor hem heeft gehad. Daarnaast geeft men in overweging om verdachte aan te melden bij de Verslavingszorg Noord Nederland, gericht op een betere zelfbegrenzing in verband me overmatig alcoholgebruik. - de gemotiveerdheid van de verdachte mee te werken aan behandeling van zijn problematiek. Hoewel het hier gaat om een zeer ernstig feit zal de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank betrekt hier ook bij dat zij de door de brandstichting veroorzaakte schade op een aanzienlijk lager bedrag schat dan het door de officier van justitie genoemde bedrag van €. 250.000,00 nu het hier gaat om een afgelegen pand dat ernstig in verval was geraakt en welk pand naar verluidt zou worden gesloopt. De rechtbank acht daarnaast het opleggen aan de verdachte, die oprecht spijt heeft betuigd, van een werkstraf voor de duur van 120 uren een passende bestraffing. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede zal inhouden ambulante behandelingen bij Verslavingszorg Noord Nederland en GGZ-Drenthe of soortgelijke instellingen met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 17 oktober 2007. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M van Veen, voorzitter en mr. J.E. Münzebrock en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 16 oktober 2007, zijnde mr. G. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.