Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6642

Datum uitspraak2007-10-18
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200136006
Statusgepubliceerd


Indicatie

promis-bewijsmotivering. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een in functie zijnde tramcontroleur.


Uitspraak

Rolnummer: 22-001360-06 Parketnummers: 09-925201-06 en 09-925051-05 (TUL) Datum uitspraak: 18 oktober 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 2 maart 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971, [detentie-adres], waarbij verdachte terzake van “mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van haar bediening” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Hoger beroep Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 oktober 2007. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, subsidiair dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtvervolging wegens noodweer. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. De feiten Op grond van het onderzoek ter terechtzitting staat naar het oordeel van het hof het navolgende vast: Op 28 februari 2006 werd de verdachte in een tram in Den Haag naar zijn vervoersbewijs gevraagd, dat hij niet bleek te hebben1; Ter afhandeling van de op te maken bekeuring heeft hij zijn identiteitsbewijs overhandigd2; Bij de halte “Spui” maakte de verdachte aanstalten om uit te stappen, wilde daarom zijn identiteitsbewijs terug hebben doch hem werd te kennen gegeven dat het hem vrij stond de tram te verlaten doch het schrijven van de bekeuring nog niet gereed was en deze handeling in de tram zou worden afgemaakt3; De verdachte bleef enige tijd op een tramtrede staan zodanig dat de tramdeuren niet konden sluiten en hield zich daarbij vast aan een paal4; [sl[slachtoffer] – controleur openbaar vervoer en buitengewoon opsporingsambtenaar die op dat moment in functie was – heeft geprobeerd de handen van de verdachte los te maken en heeft hem daarbij tegen de schouder geduwd teneinde hem naar buiten te krijgen5; De verdachte heeft vervolgens besloten wederom de tram in te stappen6; De verdachte liep daarop richting [slachtoffer]7. De raadsvrouw heeft er ter terechtzitting in hoger beroep op gewezen dat de (na de terechtzitting in eerste aanleg aan het dossier toegevoegde) videobeelden de verklaring van aangeefster dat zij na dat instappen tegen de borst is gestompt niet bevestigen maar wel de verklaring van de verdachte – die ontkent enig geweld te hebben gebruikt - ondersteunen. Het hof overweegt dat de videobeelden over deze cruciale momenten geen duidelijkheid verschaffen. [slachtoffer] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte haar vervolgens met zijn vuist tegen haar borst sloeg. Het hof acht niet overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met zijn vuist heeft geslagen. Het hof overweegt in dit verband dat de verklaring van de aangeefster in zoverre geen steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk met kracht tegen haar borst heeft geduwd. Van belang acht het hof dat de verklaring van de aangeefster – als getuige afgelegd bij de rechter-commissaris te Rotterdam op 14 september 2006: “het zou ook een harde duw geweest kunnen zijn” - op dit punt wèl steun vindt in de verklaringen van getuigen.8 Voor de overtuiging op dit punt acht het hof voorts van belang dat al deze personen over een fysieke confrontatie in enige vorm tussen [slachtoffer] en de verdachte spreken. Voorts acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster daardoor pijn heeft ondervonden.9 Bewezenverklaring Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Strafbaarheid van de verdachte De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – subsidiair - een beroep gedaan op noodweer en geconcludeerd dat de verdachte mitsdien dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat aangeefster de verdachte hardhandig de tram uit probeerde te zetten tegen welke aanranding de verdachte zich noodzakelijk heeft verdedigd. Het hof overweegt daartoe het volgende. Uit de bovengenoemde vastgestelde feiten blijkt dat de poging van aangeefster om de verdachte met gebruikmaking van enig fysiek contact de tram te doen verlaten reeds was beëindigd toen de verdachte eigener beweging weer de tram in is gegaan waarna hij richting aangeefster is gelopen. Reeds op die grond dient het verweer te worden verworpen. Ten overvloede wijst het hof erop dat de verdachte er zelf voor heeft gekozen uit te stappen maar zodanig op een tramtrede te blijven staan dat de tram niet verder kon rijden en daardoor de goede bedrijfsgang verstoorde, welke overtreding (artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000) de aangeefster mocht doen beëindigen. Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een in functie zijnde tramcontroleur. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een dergelijke handelen van verdachte is volstrekt onaanvaardbaar. Bovendien heeft dit handelen plaatsgevonden ten aanschouwen van meerdere personen wier gevoelens van onveiligheid door zulk handelen versterkt kunnen worden. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 juli 2007, is de verdachte bovendien veelvuldig veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Nu echter het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg en de advocaat-generaal zal het de op te leggen straf in belangrijke mate matigen. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij] In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.020,-. De politierechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van EUR 510,- met voor het overige niet-ontvankelijkverklaring. Daarnaast heeft de politierechter aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van laatstgenoemd bedrag. In hoger beroep is de vordering van de benadeelde partij aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 510,- en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven. Vordering tenuitvoerlegging Bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 12 mei 2005 onder parketnummer 09-925051-05 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De politierechter heeft – zakelijk weergegeven – de tenuitvoerlegging van deze straf gelast. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven doch dat de gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis. In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve in beginsel gerechtvaardigd. Naar het oordeel van het hof zijn er echter termen aanwezig voor afwijzing van die vordering, gelet op de mate waarin de duur van de door de verdachte in de onderhavige zaak in voorarrest doorgebrachte tijd die van de door het hof op te leggen vrijheidsstraf overschrijdt. De vordering zal dan ook worden afgewezen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij, nu zij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Wijst af de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 12 mei 2005 onder parketnummer 09-925051-05 opgelegde voorwaardelijke straf. Dit arrest is gewezen door mr. C.M.P. Flint-Van Noort, mr. D. Jalink en mr. E. Bos, in bijzijn van de griffier mr. B.Y. de Boer. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2007. 1 Zie de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, alsmede de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. 2 Zie de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. 3 Zie de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het proces-verbaal verhoor aangever d.d. 28 februari 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.L.M. Strick van Linschoten, hoofdagent van politie Haaglanden, dossierpaginanummers 17 (laatste alinea) en 18 (eerste alinea). 4 Zie de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. 5 Zie het proces-verbaal verhoor aangever d.d. 28 februari 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.L.M. Strick van Linschoten, hoofdagent van politie Haaglanden, dossierpaginanummers 17, eerste en tweede alinea, en 18, tweede volle alinea. 6 Zie de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. 7 Zie het proces-verbaal verhoor aangever d.d. 28 februari 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.L.M. Strick van Linschoten, hoofdagent van politie Haaglanden, dossierpaginanummer 18, derde volle alinea. 8 Zie het proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] d.d. 28 februari 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.H. Zwennes, hoofdagent van Politie Haaglanden, dossierpaginanummer 22, derde volle alinea, alsmede het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 28 februari 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.F. Moens, dossierpaginanummer 21, tweede alinea. 9 Zie het proces-verbaal van aangifte (vervolg aangifte) d.d. 1 maart 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A.M. Brons, hoofdagent van Politie Haaglanden, eerste pagina.