Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6791

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706608/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) aan Ambulance Service Nederland (hierna: ASN) vergunning verleend voor het verrichten van buitenlandvervoer onder de in de beschikking vermelde beperkingen en voorschriften.


Uitspraak

200706608/2. Datum uitspraak: 24 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: 1.    de Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden, gevestigd te Leiden, 2.    de Regionale Brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Hollands Midden, gevestigd te Leiden, verzoekers, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/2310 en 07/3534 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juli 2007 in het geding tussen: verzoekers en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) aan Ambulance Service Nederland (hierna: ASN) vergunning verleend voor het verrichten van buitenlandvervoer onder de in de beschikking vermelde beperkingen en voorschriften. Bij uitspraak van 30 juli 2007, verzonden op 31 juli 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage de daartegen door de Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden, de Regionale Brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Hollands Midden (hierna: verzoekers) ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 11 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2007 hoger beroep ingesteld. Bij dezelfde brief hebben verzoekers de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, het college, vertegenwoordigd door drs. E. Boonstra, ambtenaar van de provincie, en ASN, vertegenwoordigd door mr. F. Bonefaas, advocaat te Leiden, en [directeur], zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht geldt als hoofdregel dat besluiten uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangevoerd. Dat uitgangspunt geldt nog sterker indien een tegen een besluit ingesteld beroep door de eerste rechter ongegrond is verklaard, zoals in deze zaak. 2.2.    De Voorzitter stelt voorop dat de door verzoekers opgeworpen vragen uitleg vergen van artikel 10 van de Wet ambulancevervoer, hetgeen in de bodemprocedure zal dienen te geschieden omdat de voorlopige voorzieningenprocedure zich minder goed leent voor beantwoording van deze vragen. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, die ertoe strekt dat de aan ASN verleende vergunning wordt geschorst totdat op het hoger beroep van verzoekers is beslist, wordt tegen de achtergrond van het onder 2.1. uiteengezette uitgangspunt als volgt overwogen. 2.3.    Verzoekers voeren aan dat zij belang hebben bij toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening omdat ASN, indien uitvoering wordt gegeven aan de vergunning, rechtstreeks concurreert met de Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden die daardoor schade zal lijden in de vorm van omzetderving. Voorts moeten kosten worden gemaakt alvorens het praktisch mogelijk is uitvoering te geven aan de vergunning, welke kosten als de vergunning niet in stand zal blijven, voor niets zullen zijn gemaakt. Ook vrezen verzoekers dat de uitvoering van de vergunning de kwaliteit van het ambulancevervoer niet ten goede komt omdat ASN de enige vervoerder is die geen deel uitmaakt van de Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden, zodat er geen waarborg is dat optimaal zal worden samengewerkt. 2.3.1.    Ter zitting hebben verzoekers desgevraagd bevestigd dat de Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden slechts een zeer beperkt aantal ritten buitenlandvervoer uitvoert. Daarom is het door verzoekers gestelde concurrentiebelang naar het oordeel van de Voorzitter niet van dien aard dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Hetzelfde geldt voor het door verzoekers gestelde over het maken van kosten. Indien ASN investeringen doet om tot uitvoering van de vergunning over te kunnen gaan voordat de vergunning in rechte onaantastbaar is, doet zij dat immers voor eigen risico. Wat betreft de door de centrale post te maken kosten wordt overwogen dat deze voortvloeien uit de wettelijke taak van de post en dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij hierdoor onevenredig in hun belang worden getroffen. Ook valt voorshands niet in te zien dat de centrale post en ASN als professionele partijen niet goed zullen kunnen samenwerken. Onder deze omstandigheden bestaat er onvoldoende spoedeisend belang om het verzoek tot schorsing van de vergunning te honoreren. De Voorzitter zal het verzoek dan ook afwijzen. Wel bestaat, gelet op de wederzijdse belangen, aanleiding de behandeling van de bodemprocedure te bespoedigen. De Voorzitter zal bevorderen, dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting in de maand januari 2008. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst de verzoeken af. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Polak     w.g. Mathot Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007 413.