Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7244

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6866 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAJONG-schatting. Niet gebleken van een bijzonder geval waardoor zou moeten worden afgeweken van de algemene regel dat de fiscale winst als uitgangspunt wordt genomen bij het vaststellen van het inkomen.


Uitspraak

05/6866 WAJONG Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2005, 04/1251 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 6 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft drs. C.J. Beersen, belastingadviseur te Hengelo, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde drs. Beersen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek. II. OVERWEGINGEN In dit geding moet de Raad de vraag beantwoorden of de wijziging in de fiscale wetgeving met ingang van 1 januari 2001 met betrekking tot de mogelijkheden voor vermindering van de fiscale winst voor ondernemers, die hun onderneming uitoefenen in een pand behorend tot hun privévermogen, door het Uwv terecht niet is aangemerkt als een bijzondere omstandigheid, waardoor bij de toepassing van de anticumulatieregeling van artikel 50 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) kan worden afgeweken van het bedrag van de door appellante tegenover de fiscus verantwoorde winst uit onderneming over de jaren 2002 en 2003. In de aangevallen uitspraak, waarin appellante "eiseres" en het Uwv "verweerder" wordt genoemd, heeft de rechtbank met betrekking tot deze vraag het volgende overwogen: "Overwegingen van de rechtbank Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van een zelfstandige, behoudens bijzondere gevallen, te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 50 van de Wajong, tenzij sprake is van een bijzonder geval. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2002 een fiscale winst van EUR 5.892,-- heeft genoten en in 2003 een fiscale winst van EUR 3.952,--. Met betrekking tot het laatste bedrag heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd ter zitting verklaard dat het juiste bedrag EUR 3.952,--is, en niet EUR 3.916,-- zoals arbeidsdeskundige Boef in zijn rapport van 25 maart 2004 heeft vastgesteld. Eiseres stelt zich op het standpunt dat vanwege bijzondere omstandigheden een aftrek van EUR 3.375,-- dient plaats te vinden op de fiscale winst van 2002 en 2003. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat bij eiseres geen sprake is van een bijzonder geval omdat de belastingherziening 2001 voor iedereen geldt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting voorts opgemerkt dat een uitzondering kan worden gemaakt in die gevallen waarbij sprake is van een zeer geringe inbreng van betrokkene maar dat daar in het geval van eiseres geen sprake van is aangezien zelfstandigenaftrek heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat bij de inkomensvaststelling van zelfstandigen de fiscale winst uitgangspunt is. Als daarin wijziging komt door veranderingen in de fiscale wetgeving, dan werkt dat ook door in de toepassing van artikel 50 van de Wajong. Eiseres heeft zich op standpunt gesteld dat de belastingherziening 2001 een bijzondere omstandigheid betreft waardoor voor de toepassing van de Wajong het fiscale winstbegrip niet onverkort mag worden toegepast bij de vaststelling van het inkomen uit arbeid. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Winst is een complex begrip en niet valt in te zien dat de keuze van de wetgever voor wijziging van de belastingwetgeving op het punt van de huurwaarde leidt tot een uitkomst die niet meer als winst is aan te merken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2004, LJN AP 8745. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van een bijzonder geval waardoor zou moeten worden afgeweken van de algemene regel dat de fiscale winst als uitgangspunt wordt genomen bij het vaststellen van het inkomen." In hoger beroep hebben partijen hun standpunt herhaald. De aan het begin van deze rubriek gestelde vraag beantwoordt de Raad bevestigend. De Raad stelt zich achter de daarop betrekking hebbende overwegingen van de aangevallen uitspraak. Ter zitting van de Raad heeft appellantes gemachtigde desgevraagd verklaard dat er sprake was van een in het verleden gemaakte keuze om het betrokken pand als privévermogen aan te merken. Dat die keuze door een wijziging van de fiscale wetgeving vanaf 2001 minder gunstig uitpakt dan in het verleden het geval is geweest, is naar het oordeel van de Raad geen bijzondere omstandigheid als hier bedoeld. Ook kan een bijzondere omstandigheid niet gelegen zijn in de enkele omstandigheid dat de fiscale regelgeving is gewijzigd. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 3 april 2007, LJN: BA2286, heeft overwogen is de wetgever bevoegd bestaande regelgeving te wijzigen en staat het hem daarbij vrij om ter voorkoming van eventuele onbedoelde effecten al dan niet een overgangsregeling te maken. Het is, gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet aan de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet – in dit geval een wijziging van de belastingwetgeving– te beoordelen. Ten slotte overweegt de Raad dat appellante in het hier aan de orde zijnde tijdvak arbeid heeft verricht in haar bedrijf. Dat de winst wellicht niet in verhouding heeft gestaan tot de omvang van de verrichte arbeid is bij de toepassing van artikel 50 van de Wajong niet doorslaggevend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) I.R.A. van Raaij. JL