Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7391

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers139085/07.1069
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van het hoger beroep ex artikel 315 Fw tegen een beschikking van de rechter-commissaris, waarbij is geweigerd een betalingsopdracht te accorderen, inhoudende de storting op de privérekening van de schuldenaar van door hem in afwachting van de homologatie van een akkoord verrichte boedelafdrachten, op de boedelrekening gestorte belastingteruggaven en rente.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht, Unit Insolventies insolventienummer: R. 06/504 zaaknummer/rekestnummer: 139085/07.1069 Beschikking in de schuldsaneringsregeling van: [verzoeker], te [woonplaats], Bewindvoerder mr. H.P. Abma te Purmerend, naar aanleiding van het beroep als bedoeld in artikel 315 van de Faillissementswet (Fw) van: [verzoeker] voornoemd, VERZOEKER, procureur mr. S.I. van der Staal, advocaat mr. E.J.G. Beerdsen te Amsterdam. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij brief van 14 september 2007 heeft de - waarnemend - bewindvoerder, E. Posthumus, de rechter-commissaris verzocht om een betalingsopdracht aan de Kasbank te accorderen ad € 19.919,18 ten behoeve van [verzoeker], terzake belastingteruggaven, rente en boedelafdrachten. De rechter-commissaris heeft de bewindvoerder op 18 september 2007 telefonisch laten weten voornoemd verzoek te weigeren, hetgeen door de - waarnemend - bewindvoerder bij fax van 18 september 2007 aan de rechter-commissaris is bevestigd. Bij fax van 21 september 2007 heeft [verzoeker] – tijdig – beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de rechter-commissaris. Bij aanvullend beroepschrift, binnengekomen ter griffie dezer rechtbank op 12 oktober 2007, heeft [verzoeker] zijn stellingen nader onderbouwd. Ter terechtzitting van 23 oktober 2007 zijn [verzoeker] en, namens de bewindvoerder, E. Posthumus en mr. S.A. van Haarlem, gehoord. Het proces-verbaal van verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd. 2. VASTSTAANDE FEITEN Bij vonnis van 20 juni 2006 is ten aanzien van [verzoeker] de definitieve toepassing van de schuldsa¬neringsregeling uitgesproken. Tot rechter-commissaris is benoemd mr. J.J. Dijk (thans mr. W.S.J. Thijs) en tot bewindvoerder mr. H.P. Abma. Op 12 april 2007 heeft de verificatievergadering plaatsgevonden alsmede de behandeling van een (ontwerp) akkoord dat op 4 april 2007 ter griffie dezer rechtbank was neergelegd. De –waarnemend – rechter-commissaris heeft vervolgens geconstateerd dat het akkoord door de crediteuren is aangenomen. De inhoud van het ontwerp van het door [verzoeker] aangeboden akkoord luidt: De schuldenaar betaalt in zijn schuldenregeling de volledige kosten van de schuldsaneringsregeling met inbegrip van het door de rechtbank vast te stellen salaris aan de bewindvoerder. De schuldenaar betaalt aan de concurrente crediteuren een percentage van ten minste 54 % tegenover aan hem door die schuldeisers te verlenen volledige kwijting voor het onvoldaan gebleven gedeelte van hun vorderingen. De schuldenaar betaalt aan de preferente crediteuren een percentage van 100 % tegenover aan hem door die schuldeisers te verlenen volledige kwijting voor het onvoldaan gebleven gedeelte van hun vorderingen. De voor de nakoming van het akkoord vereiste gelden worden vóór de homologatie van het akkoord gestort in handen van de bewindvoerder, die met de uitbetaling daarvan wordt belast. Ter verificatievergadering d.d. 12 april 2007 heeft de – waarnemend – bewindvoerder gemeld dat door een nagekomen vordering van de belastingdienst het uitkeringspercentage voor de concurrente schuldeisers is verlaagd naar 48%, maar dat uiteindelijk een percentage van 51% uitgekeerd zal worden. Op 3 mei 2007 heeft de rechtbank de homologatie van voormeld akkoord geweigerd. Vervolgens is het akkoord, na gedaan hoger beroep, door het gerechtshof op 10 juli 2007 alsnog gehomologeerd, welke beslissing op 19 juli 2007 in kracht van gewijsde is gegaan. Per e-mail van 21 juli 2006 heeft de – waarnemend - bewindvoerder aan [verzoeker] onder meer het volgende medegedeeld: “Daarnaast dient u er inderdaad voor zorg te dragen dat de maandelijkse afdracht zal blijven worden gestort. Mocht het namelijk zo zijn dat de schuldeisers niet akkoord gaan, dan zal uw schuldsanering doorlopen. Indien dan blijkt dat u niet maandelijks heeft afgedragen, dan loopt u meteen een boedelachterstand op. Uiteraard wordt het gestorte bedrag ad € 50.000,- aan u teruggestort indien het akkoord geen doorgang kan vinden. Indien het akkoord wel door zal gaan, zal het teveel gestorte op de boedel pas aan u worden overgemaakt, zodra uw schuldsanering definitief zal zijn beëindigd”. Bij brief van 14 september 2007 heeft de – waarnemend – bewindvoerder, de rechter-commissaris medegedeeld dat de boedelrekening, na uitbetaling van een percentage van 51,22% aan de concurrente en 100% aan de preferente crediteuren, saldeert op € 19.919,18. Dit bedrag bestaat onder meer uit € 19.067,- terzake teruggaven van de belastingdienst, vóór homologatie van het akkoord gedaan. Bij brief van 25 september 2007 heeft de –waarnemend - bewindvoerder de rechtbank een specificatie van het bedrag ad € 19.067,- doen toekomen, inclusief de daarbij behorende, aan de bewindvoerder geadresseerde, beschikkingen van de belastingdienst. Het bedrag is als volgt opgebouwd: - Een beschikking met dagtekening 17 juli 2006 ad € 2.688,-, betreffende een tegemoetkoming kinderopvang over het jaar 2005. Hiervan is een bedrag van € 2.467,- op 7 augustus 2006 op de boedelrekening bijgeschreven; - Een beschikking met dagtekening 20 juli 2006 ad € 4.938,-, betreffende teruggave Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen over het jaar 2003. Dit bedrag is op 23 augustus 2006 op de boedelrekening bijgeschreven; - Een beschikking met dagtekening 8 mei 2007 ad € 4.678,-, betreffende teruggave Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen over het jaar 2005. Hiervan is op 29 mei 2007 een bedrag ad € 776,- op de boedelrekening bijgeschreven. Daarnaast is er voor een bedrag ad € 3.859,- verrekend met een voorlopige aanslag van 2004 en voor een bedrag van € 43,- met openstaande motorrijtuigbelasting; - Een beschikking met dagtekening 15 mei 2007 ad € 3.307,-, betreffende tegemoetkoming kinderopvang over het jaar 2005. Dit bedrag is op 22 juni 2007 op de boedelrekening bijgeschreven; - Een beschikking met dagtekening 8 mei 2007 ad € 743,-, betreffende een vermindering Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen over het jaar 2002. Dit bedrag is op 22 juni 2007 op de boedelrekening bijgeschreven; - Een beschikking met dagtekening 9 juni 2007 ad € 6.836,-, betreffende een uitspraak op een bezwaar tegen de aanslag Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2004. Dit bedrag is op 12 juli 2007 op de boedelrekening bijgeschreven. 3. BEOORDELING: Ten aanzien van Grief I [verzoeker] heeft, samengevat, aangevoerd dat de toezichthoudende bevoegdheid van de rechter-commissaris na de homologatie van het akkoord komt te vervallen en dat derhalve de rechter-commissaris zijn toestemming voor de betalingsopdracht niet had mogen weigeren. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat anders dan [verzoeker] betoogt, de rechter-commissaris in een geval als het onderhavige ook nadat de homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan zijn toestemming tot overboeking van bepaalde gelden naar de rekening van de schuldenaar kan weigeren wanneer hij van oordeel is dat door die overboeking geen correcte uitvoering wordt gegeven aan het akkoord en dat daardoor de schuldeisers, die niet bekend geacht kunnen worden met het na de verificatievergadering en de totstandkoming van het akkoord gebleken en/of ontstane boedelrestant, tekort zouden worden gedaan. Een dergelijke taak van de rechter-commissaris spoort ook met artikel 340 juncto artikel 162 lid 1 Fw en voorts ook met artikel 314 juncto 316 lid 1 Fw. Ten aanzien van Grief II [verzoeker] heeft voorts, samengevat, aangevoerd dat, nu het crediteurenakkoord moet worden beschouwd als een overeenkomst, de inhoud van deze overeenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de betekenis die partijen aan de tekst geven en wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten. Een en ander brengt mee dat de overeenkomst tussen [verzoeker] en de crediteuren niet anders kan worden uitgelegd dan dat [verzoeker] de vrijheid heeft om het percentage dat hij aan zijn schuldeisers uitdeelt zelf kan bepalen, met als ondergrens 48%. Door aan de crediteuren een percentage uit te keren van ruim 51% houdt [verzoeker] zich aan zijn verplichtingen uit hoofde van het akkoord. Met de homologatie van het (percentage) akkoord is de overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldeisers een vaststaand feit geworden. Het is niet aan de rechter-commissaris om deze toetsing nog eens over te doen door een (extreem) ruime interpretatie van het woord “ten minste”. Het woord “ten minste” in het akkoord heeft slechts tot gevolg dat de schuldenaar de vrijheid, niet de verplichting, heeft om een hoger percentage uit te keren dan overeengekomen. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat [verzoeker] er ten onrechte aan voorbij gaat dat de rechtbank Haarlem in de regel als voorwaarde bij een akkoord stelt dat het woord "ten minste" daarin wordt opgenomen teneinde veilig te stellen dat, indien een hoger uitkeringspercentage aan de schuldeisers op datum uitkering mogelijk is, dat hogere percentage ook door de tekst van het akkoord is gedekt, zodat de schuldeisers, die niet geacht kunnen worden bekend te zijn met het na de verificatievergadering en de totstandkoming van het akkoord gebleken en/of ontstane boedelrestant, dat hogere percentage ook uitgekeerd krijgen. Gelet op deze praktijk, mochten de schuldeisers van [verzoeker] erop vertrouwen dat er de hand aan wordt gehouden dat de in dit geval alsnog ontvangen belastingteruggaven onderdeel van het aan hen uit te keren bedrag zouden gaan uitmaken. Een uitleg van het akkoord zoals [verzoeker] die voorstaat zou een ernstige benadeling van schuldeisers met zich brengen en verenigt zich niet met de strekking van de Wet schuldsanering natuurlijke personen, waarvan het uitgangspunt is dat, tegenover het uitzicht om als het ware weer met een schone lei verder te kunnen gaan, van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moeten worden gevergd om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het belang van de schuldeisers (HR 14 december 2001, NJ 2002, 39). Ten aanzien van Grief III Tenslotte heeft [verzoeker], samengevat, aangevoerd dat hij in overleg met de bewindvoerder, gedurende de aanbieding van het akkoord, elf maal de boedelbijdrage van € 750,- heeft gestort om te voorkomen dat hij zich niet aan zijn verplichtingen zou blijken te hebben gehouden als het akkoord onverhoopt niet tot stand zou komen. Nu het akkoord tot stand is gekomen en is gehomologeerd, komt [verzoeker] in dit kader een bedrag toe van € 8.250,- en dienen deze gelden aan hem te worden betaald. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot het akkoord is overwogen, niet valt in te zien dat de schuldeisers hebben te aanvaarden dat de door [verzoeker] betaalde maandelijkse boedelbijdragen van € 750,- niet voor uitkering aan hen beschikbaar komen op grond van een onderlinge afspraak tussen [verzoeker] en de bewindvoerder, waarvan tijdens de verificatievergadering waarin over het akkoord is gestemd, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal geen melding is gemaakt. 4. BESLISSING: De rechtbank: Verwerpt het beroep; Bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris. Aldus gegeven door mr. D.P. Ruitinga, vicepresident, lid van de enkelvoudige kamer voor de behandeling voor burgerlijke zaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2007, alles in tegenwoordigheid van de griffier.