Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7427

Datum uitspraak2007-11-01
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers289962 / KG ZA 07-769
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onrechtmatig gelegd beslag, omdat de voorwaarde waaronder het beslagverlof is verleend, niet is vervuld. Voorzieningenrechter onbevoegd ingevolge artikel 21 lid 2 EVEX.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 289962 / KG ZA 07-769 Uitspraak: 1 november 2007 VONNIS in kort geding in de zaak van: de rechtspersoon naar Noors recht EXXONMOBIL EXPLORATION AND PRODUC-TION NORWAYS AS, gevestigd te Stavanger, Noorwegen, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. R.B. Gerretsen, - tegen - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HFG INTERNATIONAL B.V. gevestigd te Zwijndrecht, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. C.F. Mijs. Partijen worden hierna aangeduid als “ExxonMobil” respectievelijk “HFG”. 1 Het verloop van het geding De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 21 augustus 2007; - akte houdende verzoek tot aanhouding en eis in reconventie van de zijde van HFG; - pleitnota en producties van mr. Gerretsen; - pleitaantekeningen en producties van mr. Mijs. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 16 oktober 2007. 2 De vaststaande feiten In dit kort geding wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. 2.1 ExxonMobil, destijds genaamd Esso Exploration and Production Norway AS, heeft in-gevolge een overeenkomst d.d. 10 augustus 2000 (hierna: “het RP-contract”) aan Heerema Tønsberg AS (hierna: “Heerema) opdracht gegeven ten behoeve van de exploitatie van het Ringhorne-project op het Noorse continentale plat een boorplatform te ontwerpen, te bou-wen en op te leveren (hierna: “het Ringhorne Platform). Op het RP-contract is Noors recht van toepassing en ingeval van conflicten met betrekking tot dit contract is de rechtbank van Stavanger, Noorwegen bevoegd (artikel 38.1 en 38.2). 2.2 Ingevolge een aanvullende overeenkomst (“amendment no 3”) d.d. 11/12 december 2002 heeft ExxonMobil Heerema vervolgens tevens opdracht gegeven voor de bouw van een aanvullende module, de “Jurassic Module”. Het RP-contract is hierop van toepassing voor zover niet gewijzigd of aangevuld door het amendment no 3. 2.3 Ter voldoening van haar verplichtingen uit hoofde van de in 2.1 en 2.2 bedoelde over-eenkomsten met ExxonMobil heeft Fortis, op verzoek van Heerema, de volgende on-demand bankgaranties verstrekt aan ExxonMobil: - een bankgarantie met nummer 04G1483240 d.d. 22 februari 2005 voor een maximum van NOK (Noorse Kronen) 113.000.000 (€ 14.166.614); deze garantie verving een eerdere ga-rantie van 22 augustus 2000; - een bankgarantie met nummer 04G1474875 d.d. 5 maart 2003 voor een (op 18 augustus 2004 verlaagd) maximum bedrag van NOK 9.333.334 (€ 1.170.104). Beide garanties zijn op 27 februari 2007 verlengd tot 1 oktober 2007. 2.4 Na de ingebruikname van het Ringhorne Platform en de Jurassic Module is gebleken dat er problemen waren met het verfwerk (de coating): de bovenste laag van het door Heerema aangebrachte tweelagensysteem liet op diverse plaatsen los van de onderlaag en bladderde af. Partijen zijn in discussie over de vraag wie aansprakelijk is voor de gevolgen hiervan. Voorts zijn zij in overleg getreden over de oplossing van deze problematiek. 2.5 Bij akte van 15 december 2005 zijn de rechten en verplichtingen van Heerema overge-gaan op HFG. 2.6 Op 6 augustus 2007 heeft ExxonMobil in verband met de problemen met de coating de in 2.3 bedoelde bankgaranties ingeroepen. 2.7 HFG heeft, na verkregen toestemming daartoe, ten laste van ExxonMobil, op 8 augustus 2007 conservatoir beslag gelegd onder Fortis Bank (Nederland) B.V. (hierna: “Fortis”) op al hetgeen Fortis uit hoofde van de bankgaranties of uit welke hoofde ook aan ExxonMobil verschuldigd is of zal worden. Het beslag is gelegd als zekerheid voor de schade die HFG heeft gesteld te zullen lijden als Fortis het verzoek van ExxonMobil om tot uitkering onder de bankgaranties over te gaan, opvolgt. In de beslissing op het verzoek tot beslaglegging wordt verwezen naar een fax d.d. 8 augustus 2007, die mr. K.R.M. de Nijs namens HFG aan de voorzieningenrechter heeft gestuurd en waarin onder meer staat dat de hoofdzaak die dag in Noorwegen aanhangig is gemaakt. 2.8 Blijkens de door ExxonMobil overgelegde vertaling van het vonnis van de rechtbank te Stavanger d.d. 6 september 2007 luidt de door HFG op 8 augustus 2007 jegens ExxonMobil ingestelde vordering: “Statement of claim: 1. ExxonMobil is prohibited until further from making claims under guarantee no. 04G1483240 issued by Fortis 22 February 2005 and guarantee no. 041474875 [bedoeld zal zijn 04G1474875; toevoeging voorzieningenrechter] issued by Fortis 3 March 2003 [bedoeld zal zijn 5 maart 2003; toevoeging voorzieningenrechter]. 2. HFG is ordered to raise action for declaration within one year from the court’s de-cision has been pronounced. 3. HFG is awarded legal costs, currently NOK 125,000 with addition of the law’s penalty interest from due payment until payment is effected.” Voorts heeft HFG een vordering ingesteld tegen Fortis strekkende tot een verbod om onder de bankgaranties uit te betalen aan ExxonMobil. 2.9 De vorderingen van HFG zijn door de rechtbank te Stavanger bij het vonnis van 6 sep-tember 2007 afgewezen. Tegen deze uitspraak is door HFG hoger beroep ingesteld. Deze procedure wordt in het hiernavolgende aangeduid als “de Noorse procedure”. 3 Het geschil in conventie ExxonMobil vordert dat het de voorzieningenrechter behage bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door HFG ten laste van ExxonMobil onder Fortis op 8 augustus 2007 gelegde beslag met onmiddellijke ingang op te heffen onder veroordeling van HFG in de kosten van dit geding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft ExxonMobil aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd. 3.1 Partijen hebben in het RP-contract de afspraak gemaakt dat voor eventuele claims uit hoofde van dat contract ten behoeve van ExxonMobil garanties worden gesteld die Fortis verplichten op eerste verzoek uit te betalen. Die afspraak wordt door HFG ondermijnd door de beslaglegging. Dat is onrechtmatig, althans levert wanprestatie op. 3.2 Bovendien is er nog geen sprake van een vorderingsrecht van HFG op ExxonMobil, nu Fortis door de beslaglegging niet heeft kunnen uitbetalen. Een vordering in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan niet worden ingesteld en is - anders dan in het beslagrekest staat - ook nog niet ingesteld. 3.3 HFG heeft verzocht om aanhouding op grond van artikel 22 EVEX en overigens gemo-tiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling - zo nodig - zal worden ingegaan. 4 Het geschil in voorwaardelijke reconventie Voor het geval het verzoek om aanhouding als bedoeld in 3.3 niet zou worden gehonoreerd, vordert HFG dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: - ExxonMobil gelast haar vordering op Fortis tot betaling onder de bankgaranties met num-mer 04G1483240 d.d. 22 februari 2005 en nummer 04G1474875 d.d. 5 maart 2003 met onmiddellijke ingang in te trekken en ingetrokken te houden, totdat een in kracht van ge-wijsde gegane uitspraak zal zijn gedaan in de thans bij de Rechtbank te Stavanger tussen HFG en ExxonMobil aanhangige kort geding procedure (verzoek om voorlopige voorzie-ningen); en - ExxonMobil veroordeelt in de kosten van de procedure in conventie en reconventie. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft HFG aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd. 4.1 Partijen voeren in Noorwegen een kort geding over de rechtmatigheid van het inroepen van de bankgaranties door ExxonMobil. Als betaling onder de bankgaranties plaatsvindt voordat in het Noorse kort geding is beslist, zou dat kort geding geen zin meer hebben: in het Noorse kort geding kan geen terugbetaling worden gevorderd als onder de bankgaranties wordt betaald. De mogelijkheid van veroordeling tot betaling van een geldsom in kort ge-ding doet zich in Noorwegen niet voor. 4.2 HFG wordt ernstig in haar belangen geschaad als betaling onder de bankgaranties plaats-vindt terwijl ExxonMobil geen enkel betalingsrisico loopt ten gevolge van toewijzing van de vordering van HFG. 4.3 ExxonMobil heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling - zo nodig - zal worden ingegaan. 5 De beoordeling In conventie 5.1 Met het instellen van de vordering zoals blijkens het vonnis van 6 september 2007 is geschied (zie 2.8), is geen eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv ingesteld. Immers, vereist is dat de eis in de hoofdzaak strekt tot het verkrijgen van een voor tenuit-voerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan conservatoir beslag is gelegd. Het beslag is gelegd als zekerheid voor de schade die HFG heeft gesteld te zullen lijden als Fortis het verzoek van ExxonMobil om tot uitkering onder de bankgaranties over te gaan, opvolgt; de vordering zoals HFG bij de Rechtbank te Stavan-ger jegens ExxonMobil heeft ingesteld strekt er toe dat het ExxonMobil wordt verboden de bankgaranties in te roepen. Wat de uitkomst van de Noorse procedure ook moge zijn, deze kan er niet toe leiden dat het onder Fortis gelegde conservatoir beslag overgaat in een execu-toriaal beslag. Dit betekent dat de voorwaarde waaronder beslagverlof is verleend, te weten dat de eis in de hoofdzaak is ingesteld, niet is vervuld, zodat het beslag onrechtmatig is ge-legd. HFG heeft nog verzocht om alsnog een termijn voor het instellen van de eis te bepalen, doch een dergelijke herstelmogelijkheid vindt geen steun in het recht. Reeds op grond van het voorgaande dient het beslag te worden opgeheven en moet het ver-zoek om aanhouding worden afgewezen. Onbesproken kan blijven hetgeen ExxonMobil overigens aan haar vordering tot opheffing ten grondslag heeft gelegd, waaronder de stelling dat de schadevergoedingsvordering waar beslag voor is gelegd ondeugdelijk is omdat, kort gezegd, de beslaglegging het onstaan van die vordering verhindert. In voorwaardelijke reconventie 5.2 Gelet op het voorgaande dient de reconventionele vordering te worden beoordeeld. Ter zake van het door ExxonMobil op grond van artikel 21 lid 2 EVEX gedane beroep op onbe-voegdheid van de voorzieningenrechter, wordt het volgende overwogen. 5.3 De toepasselijkheid van het EVEX-Verdrag staat niet ter discussie. Artikel 21 van dit verdrag luidt: “1. Wanneer voor gerechten van verschillende Verdragsluitende Staten tussen dezelfde par-tijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oor-zaak berusten, houdt het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aange-bracht, vaststaat. 2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vast-staat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.” 5.4 De vordering die door HFG tegen ExxonMobil is ingesteld in de Noorse procedure strekt er toe - bij wege van voorlopige voorziening - dat aan ExxonMobil een verbod wordt opgelegd om betaling onder de bankgaranties te verlangen van Fortis. HFG heeft in de on-derhavige procedure gevorderd ExxonMobil te gelasten haar vordering op Fortis tot betaling onder de bankgaranties met onmiddellijke ingang in te trekken en ingetrokken te houden totdat een in kracht van gewijsde gegane uitspraak zal zijn gedaan in de Noorse procedure. Aldus is sprake van vorderingen tussen dezelfde partijen, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. Tussen partijen is in confesso dat de vordering van HFG jegens ExxonMobil in de Noorse kort geding-procedure eerder is aangebracht dan de vorde-ring in voorwaardelijke reconventie in de onderhavige kort geding-procedure. De bevoegd-heid van de Noorse rechter staat voorts niet ter discussie. Dit betekent dat de Nederlandse rechter zich ingevolge artikel 21 lid 2 EVEX onbevoegd dient te verklaren. Het beroep op artikel 24 EVEX kan HFG niet baten, reeds omdat dit artikel er niet toe strekt de litispendentiebepalingen opzij te zetten. 5.5 Een en ander leidt tot de slotsom dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd zal verkla-ren om kennis te nemen van de vordering van HFG. In conventie en in reconventie 5.11 HFG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. 6 De beslissing De voorzieningenrechter, In conventie heft op het op 8 augustus 2007 onder Fortis ten laste van ExxonMobil gelegde beslag; veroordeelt HFG in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ExxonMobil bepaald op € 321,85 aan verschotten en op € 816,-- aan salaris voor de procu-reur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; In reconventie: verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering van HFG; veroordeelt HFG in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ExxonMobil bepaald op € 408,-- aan salaris voor de procureur; Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Rijperman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Kalmthout, griffier. Uitgesproken in het openbaar. 1775/580