Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7571

Datum uitspraak2006-09-15
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 06/265
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht op arbeidskorting nu eiser alleen inkomsten uit vroegere arbeid heeft genoten.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht, belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/265 Uitspraakdatum: 15 september 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer] H36) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), met dagtekening 28 oktober 2005, opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.369. Verweerder heeft hierbij aan eiser geen arbeidskorting verleend. 1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2006 de aanslag gehandhaafd. 1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 21 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 24 januari 2006, beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5 Bij brief van 6 juli 2006 heeft eiser de gronden van het beroep nog nader toegelicht. 1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mevrouw Y. Jans. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast: 2.1 Eiser, geboren op [datum] 1969, heeft in het jaar 2003 een bijstandsuitkering van de gemeente [gemeente] van € 6.359 en een werkloosheidsuitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van € 6.513 genoten. Eiser heeft in 2003 geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid ontvangen. In zijn IB/PVV-aangifte heeft eiser deze bijstandsuitkering en werkloosheidsuitkering vermeld onder de vraag "Loon en andere inkomsten van uzelf uit tegenwoordige dienstbetrekking die onder de loonheffing vielen". Bij het opleggen van de voorlopige aanslag (H30), met dagtekening 22 mei 2004, is, op basis van de door middel van de diskette aangeleverde gegevens, de arbeidskorting ad € 636 toegepast. Dit heeft geleid tot een negatieve voorlopige aanslag van € 2.334, inclusief een bedrag van € 32 aan heffingsrente. 2.2 Bij de definitieve aanslag, gedagtekend 28 oktober 2005, heeft verweerder eisers inkomsten uit de bijstandsuitkering en de werkloosheidsuitkering aangemerkt als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, waardoor aan eiser geen arbeidskorting is toegekend. Het gevolg hiervan is dat eiser bij de definitieve aanslag uiteindelijk een bedrag van € 683 (inclusief verschuldigde heffingsrente van € 48) moest terugbetalen. 2.3 Eiser heeft op 1 november 2005 een bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend. Bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 20 januari 2006 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard. 3. Geschil 3.1 In geschil is of eiser recht heeft op arbeidskorting, en zo neen, of eiser een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de onjuist opgelegde voorlopige aanslag. 3.2 Eiser is van mening dat hij de inkomsten wel op de juiste plaats heeft ingevuld. Als verweerder een andere mening was toegedaan, dan had verweerder dit ambtshalve moeten corrigeren, zodat een correcte voorlopige aanslag zou zijn opgelegd. Voorts wijst eiser erop dat verweerder de definitieve aanslag IB/PVV niet tijdig heeft vastgesteld en te laat heeft beslist op het bezwaarschrift. 3.3 Verweerder bestrijdt eisers grieven. 3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Vaststaat dat eiser in het jaar 2003 een bijstandsuitkering van de gemeente [gemeente] en een werkloosheidsuitkering van het UWV heeft ontvangen. Dergelijke uitkeringen worden op grond van artikel 34 Wet op de loonbelasting 1964, juncto artikel 11, lid 1, onder g en h Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid. Nu in artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid, winst uit onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid geniet, heeft eiser derhalve geen recht op arbeidskorting. 4.2 Naar het oordeel van de rechtbank had eiser uit de voorlopige teruggaaf niet mogen afleiden dat verweerder met betrekking tot de aangifte IB/PV 2003 al een definitief standpunt heeft ingenomen, waarop door verweerder in een later stadium niet meer zou mogen worden teruggekomen. De voorlopige aanslag wordt immers aan de hand van de door eiser in zijn aangifte vermelde gegevens opgelegd. Daarbij dient ook te worden bedacht dat de aanvankelijke teruggaaf door middel van een negatieve voorlopige aanslag is ontstaan doordat eiser zijn bijstandsuitkering in de verkeerde rubriek heeft vermeld. 4.3 Ingevolge artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is verweerder voor het vaststellen van de aanslag een termijn gegund van drie jaren. Nu verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2003 op 28 oktober 2005 heeft opgelegd, staat vast dat verweerder de aanslag binnen de wettelijke termijn aan eiser heeft opgelegd. 4.4 Ingevolge artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen doet de inspecteur in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling inhoudende dat verweerder bij het doen van uitspraak de daarvoor gestelde termijn heeft overschreden, tevergeefs heeft opgeworpen, doordat verweerder met verwijzing naar de onder punt 2.3 vermelde data ruimschoots binnen de rechtens geldende termijn uitspraak op eisers bezwaarschrift heeft gedaan. 4.5 Nu hetgeen meer of anderszins door eiser is aangevoerd evenmin tot een ander oordeel kan leiden, dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.