Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7617

Datum uitspraak2007-11-12
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/6846 en 6842 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

niet tijdig beslissen op bezwaar tegen beëindiging verstrekking leefgeld alleenstaande minderjarige vreemdeling na bereiken 18-jarige leeftijd


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nrs. AWB 07/6846 en 6842 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 28 maart 2007 tegen de beëindiging van de verstrekking van zogenoemd leefgeld per 22 januari 2007 alsmede het besluit van 25 september 2007 van de Minister van Justitie, verweerder, waarbij eisers bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. I. Ontstaan en loop van het geding 1. Eiser heeft als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv) onder voogdij gestaan van de Stichting NIDOS (hierna: NIDOS) en heeft uit dien hoofde een zogenoemd leefgeld ontvangen via NIDOS. Op 22 januari 2007 heeft eiser de 18-jarige leeftijd bereikt. Zowel de voogdij als de verstrekking van het leefgeld is per genoemde datum beëindigd. 2. Bij brief van 5 februari 2007 heeft eiser het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) verzocht hem de beslissing toe te zenden ter zake beëindiging van het leefgeld. 3. Bij brief van 28 maart 2007 heeft eiser bij het COA bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van het leefgeld per 22 januari 2007. 4.1 Bij brief van 12 juli 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 28 maart 2007 (AWB 07/6846 BESLU). Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 4.2 Bij brief van 27 juli 2007 heeft het COA desgevraagd aan de vreemdelingenkamer van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, medegedeeld dat het COA nimmer een besluit heeft genomen ten aanzien van eiser. 4.3 Bij brief van 10 augustus 2007 heeft het COA voornoemde vreemdelingenkamer medegedeeld dat het COA niet bevoegd is het beroep te behandelen en dat het beroep ter behandeling is overgedragen aan het Ministerie van Justitie. 4.4 Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 21 augustus 2007 door voornoemde vreemdelingenkamer doorgezonden naar deze rechtbank. 5. Bij besluit van 25 september 2007 heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. 6. Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 5 november 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Groen als zijn raadsman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] II. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken. 2. Verweerder heeft aan het besluit van 25 september 2007 ten grondslag gelegd dat de uitbetaling van leefgelden door NIDOS aan eiser voortvloeide uit het feit dat hij als amv onder voogdij was gesteld van NIDOS ex artikel 1:302, tweede lid, juncto artikel 1:336 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd is eiser meerderjarig geworden en is ex artikel 1:233 juncto artikel 1:245, eerste en tweede lid, van het BW op dat moment de voogdij van rechtswege geëindigd. Daarmee ontviel ook de wettelijke basis voor de betaling van leefgelden door NIDOS aan eiser. Er is geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling en derhalve is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. 3. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat hij niet begrijpt waar het automatisme van de beëindiging van de verstrekking van leefgeld op berust. NIDOS heeft aan eiser en zijn gemachtigde te kennen gegeven dat er een beslissing was, welke werd geduid als een beslissing van het COA. Het is de gemachtigde van eiser uit andere zaken bekend dat het leefgeld niet automatisch eindigt met het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Eiser acht het in strijd met het Nederlands recht en met de goede procesorde dat geen beslissing zou zijn genomen waarbij zijn belangen worden afgewogen tegen de belangen van de overheid alvorens het leefgeld te beëindigen. Eiser stelt dat hij er van uit moet gaan dat een dergelijke beslissing wel is genomen en dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Ter zake van het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 28 maart 2007 4.1 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat, gelet op uitspraak op het beroep in de zaak H. een geldelijke tegemoetkoming kan worden verstrekt door het COA indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de gemachtigde van eiser hiermee doelt op de uitspraak van de Vreemdelingen-kamer van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 augustus 2007, reg.nr. AWB 07/28361 COA, waarin is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 november 2004, nr. 200404972/1. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat na een meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000, die ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c van dat artikel van rechtswege tot gevolg heeft dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet COA, worden beëindigd. Het COA kon aldus niet zelfstandig op een verzoek beslissen. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden vindt het COA aanleiding om de verstrekkingen, hoewel daarop geen aanspraak bestaat, voort te zetten. Het is aan de vreemdeling om desgewenst aannemelijk te maken dat van zodanige bijzondere omstandigheden sprake is, aldus de Afdeling. De gemachtigde van eiser is van mening dat in het bezwaarschrift van eiser van 28 maart 2007 een verzoek tot herleving van een financiële tegemoetkoming kan worden gelezen. 4.2 De voorzieningenrechter overweegt dat uit voorgaande jurisprudentie blijkt dat, anders dan in het onderhavige geval, sprake was van verstrekkingen door het COA en dat de betrokkenen in de betreffende zaken een afzonderlijk verzoek hebben ingediend om continuering van verstrekkingen met een beroep op zeer bijzondere omstandigheden. In eisers brief van 5 februari 2007 noch in zijn bezwaarschrift van 28 maart 2007 kan een dergelijk verzoek worden gelezen. Het COA heeft derhalve terecht en op goede gronden eisers beroep ter verdere behandeling kunnen en mogen doorzenden naar verweerder. 4.3 De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt. 4.4 In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 4.5 Het aan eiser verstrekte leefgeld door NIDOS, verstrekt uit de door verweerder aan NIDOS verleende subsidiegelden, is per 22 januari 2007 van rechtswege beëindigd. De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of er in het onderhavige geval sprake is geweest van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. 4.6 De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, nr. 200700971/1 (JV 2007, 453). De Afdeling heeft in die uitspraak vastgesteld dat de Minister van Justitie een wettelijke taak noch bevoegdheid heeft om aan vreemdelingen, die omdat zij meerderjarig zijn geworden niet meer onder de voogdij van de Stichting NIDOS vallen, rechtstreeks leefgelden te verstrekken. Voorts is overwogen dat de Minister van Justitie evenmin een wettelijke taak of bevoegdheid heeft om de Stichting NIDOS met het oog op de verstrekking van leefgelden aan voornoemde categorie vreemdelingen subsidie te verlenen. De Afdeling heeft daarbij geoordeeld dat de in die zaak aan de betrokkene gezonden brief van de Minister van Justitie, waarin afwijzend is beslist op het verzoek van de betrokkene om de verstrekking van leefgelden, wegens het ontbreken van een publiekrechtelijke grondslag voor verstrekking van de door betrokkene gevraagde leefgelden, geen besluit bevat in de zin van artikel 1:3 van de Awb. 4.7 De voorzieningenrechter overweegt in het voetspoor van voormelde jurisprudentie dat de van rechtswege beëindiging van het leefgeld, wegens het ontbreken van een publiekrechtelijke grondslag en omdat geen sprake is van een schriftelijke beslissing, evenmin als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Ten gevolge hiervan is van een situatie waarin niet tijdig is beslist op het bezwaar geen sprake. 4.8 Gelet op het vorenstaande dient het beroep, gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 28 maart 2007, niet-ontvankelijk te worden verklaard. 4.9 Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Ter zake van het besluit van 25 september 2007 5.1 Gelet op hetgeen is overwogen bij rechtsoverweging 4.7, kan het door eiser ingestelde beroep niet met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb worden geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 25 september 2007. Toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb is, gelet op de tekst van deze bepaling en de structuur van de Awb, immers alleen mogelijk indien sprake is van een besluit in de zin van de Awb. 5.2 De voorzieningenrechter merkt de brief van eiser van 28 september 2007, waarin is medegedeeld dat het ingestelde beroep wordt gehandhaafd, aan als afzonderlijk beroep en verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 25 september 2007. 6. Nu geen sprake is geweest van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen het rechtsmiddel van bezwaar open staat, heeft verweerder bij het bestreden besluit van 25 september 2007 het bezwaar van 28 maart 2007 terecht niet-ontvankelijk verklaard. 7. Gelet op het vorenstaande dient het beroep, gericht tegen de beslissing op bezwaar van 25 september 2007, ongegrond te worden verklaard. 8. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. 9. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat eiser, zoals verweerder ter zitting heeft medegedeeld, zich desgewenst tot het COA kan wenden indien hij meent dat hij in aanmerking kan komen voor middelen die door het COA aan meerderjarige vreemdelingen kunnen worden verstrekt. 10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. - verklaart het beroep, gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 28 maart 2007, niet-ontvankelijk; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; 2. - verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 25 september 2007, ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. IV. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op de beroepen is beslist, kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. C.C. de Rijke-Maas, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.