Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7914

Datum uitspraak2007-11-12
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers296397 - rekestnummer HA RK 07-1110
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek. Voor zover verzoeker erover klaagt dat mr. [A] door zijn handelwijze in de hoofdzaak bij het opvragen en toelaten van de door [X] c.s. in de vrijwaringszaak overgelegde stukken, buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen is getreden en als procespartij is opgetreden, is de klacht veeleer van processuele aard; deze handelwijze vormt op zichzelf geen grond voor wraking. Hetzelfde geldt voor het betoog dat mr. [A] geen juiste toepassing heeft gegeven aan het procesrecht ter zake van de figuur van voeging. Tegen dergelijke beslissingen van processuele aard staat - indien een procespartij zich daar niet in kan vinden - het rechtsmiddel van hoger beroep open. Het is niet de taak van de wrakingskamer over de processuele gang van zaken rondom de comparitie een oordeel te geven. De wrakingskamer is, ook los van bovengenoemde overwegingen, van oordeel dat het enkele feit dat mr. [A] stukken uit de vrijwaringszaak in de hoofdzaak heeft opgevraagd en toegelaten, geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekers, ook niet als deze stukken mogelijk in het voordeel van de wederpartij zouden zijn. Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingnummer 2007/16 rekestnummer: HA RK 07-1110 zaaknummer: 296397 datum beschikking: 12 november 2007 BESCHIKKING op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van: [verzoeker] wonende te [woonplaats], verzoeker, procureur: mr. E.M. van Hilten - Kostense, advocaat: mr. M.L. Hamburger te Amstelveen, tegen Mr. [A], vice-president in de rechtbank te 's-Gravenhage. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Op 31 mei 2006 heeft verzoeker de maatschap [X] Advocaten en Notarissen, de naamloze vennootschap [X] N.V. en de heer [B] (hierna: [X] c.s.) gedagvaard voor deze rechtbank. [X] c.s. hebben op 29 november 2006 een conclusie van antwoord genomen. Voorts hebben [X] c.s. de broer van verzoeker, de heer [C], op 21 november 2006 gedagvaard en in vrijwaring opgeroepen voor deze rechtbank. [C] heeft op 10 januari 2007 een conclusie van antwoord genomen en een eis in reconventie ingediend. 1.2 Bij tussenvonnis is voor de behandeling van de hoofd- en vrijwaringszaak een comparitie van partijen bevolen op 3 oktober 2007 ten overstaan van mr. [A]. 1.3 Verzoeker heeft mr. [A] verzocht de hoofd- en de vrijwaringszaak gescheiden te behandelen. Dit verzoek is niet gehonoreerd door mr. [A]. De zuster van verzoeker, mevrouw [D], optredend als gemachtigde van verzoeker, heeft bij brief van 2 mei 2007 over deze gang van zaken bij de president van deze rechtbank een klacht ingediend. De president heeft aan de betrokken partijen gemeld dat de afhandeling van deze klacht is opgeschort totdat betrokkenheid van mr. [A] bij de onderhavige civiele procedure is geƫindigd. 1.4 Na aanvang van de comparitie van partijen van 3 oktober 2007 tijdens de behandeling van de ingekomen stukken heeft mr. Hamburger namens verzoeker mr. [A] gewraakt. Mr. [A] heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. 1.5 Bij faxbericht van 3 oktober 2007 heeft mr. Hamburger namens verzoeker een verzoek tot wraking van mr. [A] en - op voorhand - van de president van deze rechtbank, mr. [president], ingediend. Dit verzoek heeft mr. Hamburger bij faxbericht van 14 oktober 2007 nader geƫxpliciteerd. 1.6 Mr. [A] en mr. [president] hebben schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reacties zijn op 18 oktober 2007 door de wrakingskamer ontvangen. 1.7 Bij faxbericht van 25 oktober 2007 heeft mr. Hamburger namens verzoeker het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [president] ingetrokken. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek 2.1 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2007. Namens verzoeker is verschenen mevrouw [D]. Zij is bijgestaan door mr. Hamburger. Namens [C] is mr. H.P.J. van der Eerden verschenen. Daarnaast is mr. [president] verschenen. Als belangstellende was journalist [E] van HP De Tijd aanwezig. 2.2 Mr. Hamburger heeft ter zitting aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen het wrakingsverzoek toegelicht. 3. Het standpunt van verzoeker 3.1 Verzoeker betoogt dat mr. [A] voorafgaand aan en tijdens de comparitie blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Mr. [A] heeft voorafgaand aan de comparitie - bij brief van 8 augustus 2007 - aan [X] c.s. verzocht in de hoofdzaak de conclusie van antwoord met productie 13 uit de vrijwaringszaak in te brengen. Voorts heeft mr. [A] tijdens de comparitie, ondanks het bezwaar van verzoeker hiertegen, de conclusie van antwoord met de 19 producties uit de vrijwaringszaak in de hoofdzaak toegelaten. Mr. [A] heeft met deze handelwijze ten gunste van [X] c.s. een stelling bedacht die niet door hen is aangevoerd. Mr. [A] is hiermee niet alleen buiten de rechtsstrijd van partijen in de hoofdzaak getreden, hij is hierdoor ook als procespartij gaan optreden, zulks terwijl het in de hoofd- en vrijwaringszaak gaat om zelfstandige procedures waartussen geen processuele verbondenheid bestaat. Daarnaast verwijt verzoeker mr. [A] dat hij niet duidelijk heeft gemaakt van welke vorm van voeging hij uitgaat. Ingeval mr. [A] uitgaat van een "informele voeging", had hij toepassing moeten geven aan artikel 215 Rv en had hij gehoor moeten geven aan het verzoek van verzoeker om de beide zaken separaat te behandelen. 4. Het standpunt van de gewraakte rechter 4.1 Mr. [A] heeft de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij betoogt dat hij naar aanleiding van wat [X] c.s. in de hoofdzaak hebben aangevoerd ter zake van de schadebeperkingsplicht stukken uit de vrijwaringszaak in de hoofdzaak heeft opgevraagd, omdat de stelling van [X] c.s. hierin wellicht steun vond en uiteen werd gezet. Mr. [A] stelt zich op het standpunt dat het niet onjuist en objectief gezien ook niet partijdig te noemen is, indien een behandelend rechter een aspect van de zaak ter comparitie aan de orde wil stellen in aanwezigheid van partijen en met toepassing van hoor en wederhoor om er pas daarna bij vonnis verantwoord en eenduidig op te kunnen beslissen. 5. Beoordeling 5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 5.2 Voor zover verzoeker erover klaagt dat mr. [A] door zijn handelwijze in de hoofdzaak bij het opvragen en toelaten van de door [X] c.s. in de vrijwaringszaak overgelegde stukken, buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen is getreden en als procespartij is opgetreden, is de klacht veeleer van processuele aard; deze handelwijze vormt op zichzelf geen grond voor wraking. Hetzelfde geldt voor het betoog dat mr. [A] geen juiste toepassing heeft gegeven aan het procesrecht ter zake van de figuur van voeging. Tegen dergelijke beslissingen van processuele aard staat - indien een procespartij zich daar niet in kan vinden - het rechtsmiddel van hoger beroep open. Het is niet de taak van de wrakingskamer over de processuele gang van zaken rondom de comparitie een oordeel te geven. 5.3 De wrakingskamer is, ook los van bovengenoemde overwegingen, van oordeel dat het enkele feit dat mr. [A] stukken uit de vrijwaringszaak in de hoofdzaak heeft opgevraagd en toegelaten, geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekers, ook niet als deze stukken mogelijk in het voordeel van de wederpartij zouden zijn. Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. 5.4 Nu de door verzoeker aangevoerde grond het wrakingsverzoek derhalve niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van mr. [A] dan wel objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen. 5.5 Derhalve zal als volgt worden beslist. 6. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking af; bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: - de verzoeker p/a zijn raadsvrouw mr. Hamburger; - gedaagden in de hoofdzaak p/a hun procureur mr. Heemskerk; - mr. [A]. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2007 door mr. D. Aarts, voorzitter, mr. M.D.J. van Reenen - Stroebel en mr. J.G.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van den Heuvel als griffier.