Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8471

Datum uitspraak2007-10-30
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700508-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Achttien uur na ontdekking van de diefstal van miniverdeelkasten op een bouwterrein wordt één van die kasten aangetroffen bij verdachte. Geen sprake van een dusdanig kort tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van de kast, dat verdachte de kast wel gestolen móet hebben. Verdachte had niet hoeven vermoeden dat de kast van diefstal afkomstig was, uitslutend omdat deze hem ter bewaring was aangeboden door een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats. Ten aazien van de tenlastegelegde diefstal met braak overweegt de rechtbank dat onder braak eveneens valt het stuk maken van iets dat het voorwerp buiten het bereik van de dader houdt.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700508-06 Datum uitspraak: 30 oktober 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboortedatum en plaats verdachte], wonende te [adres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij in of omstreeks de periode van 9 juni 2006 tot en met 12 juni 2006 in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening op/vanaf een bouwterrein heeft weggenomen een miniverdeelkast, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 13 juni 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, een miniverdeelkast heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde miniverdeelkast redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; 2. hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2006 tot en met 29 augustus 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een bedrijfsauto (Opel Combo, kenteken [nummer kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam eigenaar bedrijfsauto], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten door voornoemde bedrijfsauto te huren, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 7 augustus 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam eigenaar bedrijfsauto] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrijfsauto (Opel Combo, kenteken [nummer kenteken]), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid onder de bedrijfsnaam van [naam bedrijfsnaam] voornoemde auto heeft gehuurd, zulks terwijl [naam bedrijfsnaam] daarvan niet op de hoogte was, waardoor [naam eigenaar bedrijfsauto] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 3. hij in of omstreeks de periode van 29 april 2006 tot en met 1 mei 2006 in de gemeente Echt, gemeente Echt-Susteren, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening op/vanaf eeen bouwterrein aan de Havenweg heeft weggenomen een electriciteitskabels van (in totaal) ongeveer 25 meter lang, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 4. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot 26 september 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bouwterrein aan de Asterstraat heeft weggenomen een electriciteitskabel van ongeveer 25 meter lang, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking; 5. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 26 september 2006 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vanaf een bouwwerk aan de Wethouder Sangerssstraat, een electriciteitskabel van ongeveer 25 meter lang, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking; 6. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 26 september 2006 in de gemeente Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf een bouwterrein aan de Dr. Nolenslaan, heeft weggenomen een electriciteitskabel van ongeveer 25 meter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking. Verbeterde schrijffouten Tengevolge van kennelijke schrijffouten staat in de dagvaarding in regel 5 van het onder 5 ten laste gelegde en in regel 5 van het onder 6 ten laste gelegde vermeld Bv in plaats van BV. De rechtbank herstelt deze fouten, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair en 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, maar dat voor de gekwalificeerde variant “door middel van braak en/of verbreking” in het dossier geen bewijs voorhanden is en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd als in de pleitnota staat omschreven. De rechtbank onderschrijft de visie van de raadsman ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde en overweegt daartoe als volgt. Feit 1 primair Op grond van de in het dossier voorhanden zijnde informatie heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verdachte in of omstreeks de periode van 9 juni 2006 tot en met 12 juni 2006 aanwezig was op het bouwterrein van [naam benadeelde 1], waar drie miniverdeelkasten werden gestolen. Weliswaar wordt enige tijd na ontdekking van de diefstal - tenminste ruim 18 uur later - één van die kasten onder verdachte aangetroffen, maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat er in casu sprake is van een zo kort tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van de kast, dat de verdachte de aangetroffen kast wel (tezamen en in vereniging met een ander of anderen) gestolen moet hebben. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Feit 1 subsidiair De verdachte heeft bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij de verdeelkast van[T,J.], zijnde de oom van zijn vriendin, had gekregen. Deze [T,J.] had aan verdachte gevraagd voornoemde verdeelkast voor hem op te slaan. [T,J.] had op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats. Verdachte kende [T,J.] als een klusjesman en vond het derhalve niet vreemd dat [T,J.] over een verdeelkast beschikte. De rechtbank overweegt dat zij in het dossier géén gegevens heeft aangetroffen op grond waarvan zij zou moeten twijfelen aan de waarheid van deze door verdachte afgelegde verklaring over[T,J.]. Nu ook niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden gesteld dat verdachte reeds, gelet op het enkele feit dat[T,J.] hem de verdeelkast in bewaring gaf, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de verdeelkast van diefstal afkomstig was, moet verdachte ook hiervan worden vrijgesproken. Het enkele feit dat[T,J.] op het moment van overhandigen van de verdeelkast aan verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats was, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank onderschrijft vervolgens ook de visie van de raadsman ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Feit 2 primair Blijkens jurisprudentie wordt het niet terugbrengen van een huurauto en het niet reageren op acties van de zijde van de verhuurder deze auto terug te krijgen, uitgelegd als het als heer en meester over de huurauto gaan beschikken en daarmee als wederrechtelijk toeëigenen. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend, aangezien verdachte - blijkens de aangifte d.d. 29 augustus 2006 - op 8 en/of 9 augustus 2006 (in ieder geval direct na het verstrijken van de huurtermijn) zowel telefonisch als persoonlijk contact heeft opgenomen met een medewerker van het verhuurbedrijf [naam eigenaar bedrijfsauto] en heeft gevraagd of hij langer gebruik kon maken van de auto. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de verhuurder vervolgens enige actie heeft ondernomen in de richting van de verdachte tot terugvordering van de gehuurde auto van de verdachte. Gelet hierop moet verdachte naar het oordeel van de rechtbank van dit feit worden vrijgesproken. Feit 2 subsidiair Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een valse naam en/of een valse hoedanigheid heeft aangenomen, listige kunstgrepen heeft toegepast en/of zich heeft bediend van een samenweefsel van verdichtsels. Er is geen sprake geweest van een actieve handeling aan de zijde van verdachte. Hoewel verdachte, op het moment dat hij zich als huurder meldde bij het verhuurbedrijf [naam eigenaar bedrijfsauto], heeft aangegeven dat hij de auto voor privé-doeleinden huurde, werd de auto door een medewerker van het verhuurbedrijf [naam eigenaar bedrijfsauto] op naam van het bedrijf van de vader van verdachte gezet. Verdachte hoefde dan geen borg te betalen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen om aan de verklaring van verdachte te twijfelen. De rechtbank heeft daarbij tevens de verklaring van [R.J.], vriendin van verdachte, in aanmerking genomen. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte heeft aangegeven dat de auto voor privé-gebruik nodig was en dat het contract niet op naam van het bedrijf van zijn vader gezet moest worden. De medewerker van het verhuurbedrijf heeft toen geantwoord dat hij het contract op naam van het bedrijf zou zetten, zodat verdachte de borg niet hoefde te betalen. Deze verklaring komt overeen met de verklaring van verdachte. Op grond van het hierboven overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde is de rechtbank het volgende van oordeel. Feit 3 Verdachte heeft verklaard twee keer electriciteitskabel gestolen te hebben in Echt. Beide keren lag de electriciteitskabel langs de snelweg bij wegwerkzaamheden. Op pagina 442 van de doornummering verklaart verdachte dat hij deze diefstallen in juli of augustus 2006 heeft gepleegd. Op pagina 443 van de doornummering spreekt de verdachte over mei, begin juni 2006. Blijkens de aangifte zijn in de periode van 29 april 2006 tot en met 1 mei 2006 vanaf het bouwterrein te Echt vier electriciteitskabels van 25 meter weggenomen. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de aangifte voor wat betreft de tijdsperiode waarin de diefstal heeft plaatsgevonden, niet overeenkomt met de verklaringen van verdachte. Daarom moet verdachte van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 4. hij in de periode van 1 mei 2006 tot 26 september 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening aan de Asterstraat heeft weggenomen een electriciteitskabel van ongeveer 25 meter lang, toebehorende aan [naam benadeelde 3], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak; 5. hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 26 september 2006 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vanaf een bouwwerk aan de Wethouder Sangerssstraat, een electriciteitskabel van ongeveer 25 meter lang, toebehorende aan [naam benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak; 6. hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 26 september 2006 in de gemeente Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf een bouwterrein aan de Dr. Nolenslaan, heeft weggenomen een electriciteitskabel van ongeveer 25 meter, toebehorende aan [naam benadeelde 3], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. Nadere overweging betreffende het bewijs van de feiten 4, 5 en 6 De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde diefstallen bekent, maar dat verdachte van de gekwalificeerde variant “door middel van braak en/of verbreking” moet worden vrijgesproken. De raadsman stelt dat verdachte, door een kabelstuk van de kabel op de haspel af te zagen, geen schade heeft toegebracht. De rechtbank verwerpt dit verweer. De door de verdachte weggenomen kabels bevonden zich op rollen. Verdachte kon de door hem gewenste lengtes alleen onder zijn bereik brengen door de kabel door te zagen ofwel stuk te maken. Door aldus te handelen heeft verdachte voldaan aan het voor braak geldende criterium zoals geformuleerd door Noyon, Langemeijer Remmelink in hun toelichting op artikel 202 van het Wetboek van Strafrecht, te weten dat onder braak valt het stuk maken van hetgeen het voorwerp buiten het bereik van de dader houdt. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. Feit 4: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak Feit 5: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak Feit 6: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 zal worden veroordeeld tot: - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 57 dagen, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en - een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet vervullen te vervangen door 120 dagen hechtenis en - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de feiten onder 3, 4, 5 en 6 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte voor deze diefstallen veroordeeld kan worden, gelet op zijn bekentenis, maar dat verdachte voor wat betreft de gekwalificeerde variant - door middel van braak en/of verbreking - moet worden vrijgesproken. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Aangezien de officier van justitie de waarde van de gestolen kabels niet heeft kunnen aantonen heeft de rechtbank hier bij de strafoplegging geen rekening mee kunnen houden. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 57 dagen - de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht - moet worden opgelegd. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij zijn persoonlijk leven inmiddels in goed banen heeft geleid. Het beslag De rechtbank zal de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbenden van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. De vordering van de benadeelde partij Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam benadeelde 1], zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Gelet op de omstandigheid de verdachte ten aanzien van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet in haar vordering worden ontvangen. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVENENVIJFTIG DAGEN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomene, te weten: 2006107448 12 1 Betonschaar opschrift 63 cm. 20300139746 1 124 STK Kabel KOPER KABEL 124 stuks à 1 meter en 1 cm dik, gestripte koperkabel 20300139746 2 1 STK Kabel, Kleur: grijs ONGESTRIPT 50 meter ongestripte koperkabel (electriciteit) 20300139746 3 1 Airconditioner, Kleur: oranje 20300139746 4 1 Airconditioner, Kleur: oranje 20300139746 6 1 STK Kabel, Kleur: rood WASKONING + WALTER 15 meter met diameter 4,5 cm waskoning+walter 20300139746 7 2 STK Kabel, Kleur: zwart ELECTRISCH 2 stukken van 90 cm. zwarte kabel; - verklaart de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk; - veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 30 oktober 2007.