
Jurisprudentie
BB8662
Datum uitspraak2007-11-23
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/26 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/26 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Juistheid vastgestelde beperkingen.
Uitspraak
06/26 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2005, 05/2206
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.Z.U. Virágh, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2007.
Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
Bij besluit van 22 april 2005 heeft het Uwv ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 10 november 2004, waarbij de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
28 december 2004 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellante met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak waarin appellante aangeduid wordt als eiseres en het Uwv als verweerder, ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit het volgende overwogen.
“Beoordeeld dient te worden of de beperkingen correct zijn vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is de hiervoor bedoelde gangbare arbeid te verrichten.
De verzekeringsarts heeft haar conclusies gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en dossierstudie. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn conclusies gebaseerd op dossierstudie, op het verhandelde tijdens de hoorzitting van 4 april 2005 alsmede op de in bezwaar overgelegde informatie van neuroloog H.J. Vroon van 3 juli 2003 en van medisch adviseur A.W. Lechner van 15 maart 2005.
Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank, gelet op het dagverhaal van eiseres alsmede gelet op de motivering van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van
8 april 2005, van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen urenbeperking heeft geïndiceerd.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen objectieve maatstaven om aan te nemen dat de beperkingen van eiseres ten tijde van de datum in geding door verweerder te summier zijn vastgesteld. De in beroep overgelegde dvd’s kunnen hierin evenmin een bijdrage toe leveren; het gesprek van eiseres met medisch adviseur
A.W. Lechner dat hierop te volgen is, biedt geen nieuwe inzichten in de medische situatie van eiseres.
De rechtbank ziet voorts geen reden om de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist of onzorgvuldig te houden. In dit verband overweegt de rechtbank dat de overgelegde medische informatie van neuroloog
H.J. Vroon van 3 juli 2003 en van medisch adviseur A.W. Lechner van 15 maart 2005 geen ander licht werpen op de gezondheidstoestand van eiseres en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. De rechtbank acht dan ook geen grond aanwezig voor het benoemen van een medisch deskundige.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres met ingang van 28 december 2004 in staat geacht moet worden gangbare arbeid te verrichten.”
Appellante is van de aangevallen uitspraak in hoger beroep gekomen, omdat zij het oneens is met de door de rechtbank getrokken conclusies. Appellant is van mening dat zij in de bezwaarfase en in de procedure voor de rechtbank uitvoerig uiteengezet heeft dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen en dat de geselecteerde functies niet voor haar geschikt zijn. Uit het medisch dossier van appellante blijkt dat zij letsel heeft opgelopen ten gevolge van een haar overkomen ongeval in 1998 waarvoor een derde aansprakelijk was en waardoor appellante volledig arbeidsongeschikt geworden is.
Appellante geeft aan tot de dag van vandaag nog steeds veel last te hebben van vermoeidheid, concentratiestoornissen, duizelingen, hoofdpijnaanvallen en pijn in nek, schouders en rug, die van invloed zijn op haar functioneren in het dagelijks leven en die haar pogingen om in 2005 en 2006 parttime weer bij het arbeidsproces betrokken te worden belemmerd hebben.
De Raad oordeelt als volgt.
Evenals de rechtbank acht de Raad de medische basis van het bestreden besluit voldoende deugdelijk. De rapporten van neuroloog Vroon - overigens uitgebracht in verband met de letselschade van appellante - en van Lechner doen daaraan niet af.
Er is geen medische informatie in het geding gebracht die zodanig van aard is dat daardoor (voldoende) twijfel wordt gewekt ten aanzien van de door het Uwv overgelegde rapportages.
Er aldus van uitgaande dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat, staat voor de Raad voorts genoegzaam vast dat de functies, die als grondslag voor de onderhavige schatting resteren, binnen het bereik van appellante liggen.
Ten aanzien van de in 2007 bij appellante vastgestelde waarschijnlijkheidsdiagnose MS merkt de Raad op dat, gezien het grote tijdsverloop tussen deze vaststelling en de aanrijding die de whiplashklachten uit 1998 veroorzaakte, dit gegeven onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, komt voor bevestiging in aanmerking.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 november 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) S. Sweep.
JL