Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8729

Datum uitspraak2007-11-26
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/800491-07 en 05/800492-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een 25-jarige korporaal/kwartiermeester en een 24-jarige matroos, voormalig opvarenden van Hr. Ms. Tjerk Hiddes, zijn vandaag door de rechtbank Arnhem tot 30 uur voorwaardelijke taakstraf veroordeeld voor het feitelijk aanranden van een collega-militair. Zij hebben in de periode 2004-2005 tijdens de operatie Enduring Freedom samen met een collega een matroos in opleiding tegen haar wil in een kist gestopt en over dek gekanteld. Een 33-jarige korporaal/kwartiermeester werd tot 20 uur voorwaardelijke taakstraf veroordeeld wegens het als meerdere toelaten van deze handelingen. De rechtbank heeft een van de verdachten, die eveneens werd verweten het incident als meerdere te hebben toegelaten, vrijgesproken wegens het ontbreken van bewijs. Om dezelfde reden werd een van de verdachten vrijgesproken van de beschuldiging dat hij de betreffende matroos in opleiding op een ander moment tot haar middel buiten boord van het varende schip zou hebben gehouden. De rechtbank heeft bij haar strafmaat er enerzijds rekening mee gehouden dat deze zaak al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en aanvankelijk onderdeel was van een veel groter onderzoek waarbij sprake leek van ernstige misstanden aan boord van Hr. Ms. Tjerk Hiddes. De media hebben daar indertijd veel aandacht aan besteed, wat zijn effect op de verdachten niet heeft gemist. Daarvan is slechts het onderhavige, naar verhouding minder zwaarwichtige vergrijp overgebleven. Anderzijds heeft de rechtbank meegewogen dat het slachtoffer door het handelen van verdachten de nodige pijn, angst en vernedering heeft ondervonden.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM SECTOR STRAFRECHT MILITAIRE KAMER Parketnummer : 05/800491-07 en 05/800492-07 Datum zitting : 12 november 2007 Datum uitspraak : 26 november 2007 TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te Amsterdam, adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman: mr. A.J. de Boer, advocaat te Lemmer. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat: Parketnummer 05/800491-07 hij als militair in of omstreeks de periode van 13 september 2004 tot en met 28 januari 2005, aan boord van de Hr. Ms. Tjerk Hiddes (tijdens de vaarperiode ten behoeve van de Operatie Enduring Freedom), opzettelijk B.J.E.M. [slachtoffer], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer] met kracht en tegen haar wil (aan haar benen) heeft opgepakt en/of vastgehouden en (aan haar benen) gedeeltelijk buiten boord van het, op dat moment varende, schip heeft gehouden; Parketnummer 05/800492-07 hij als militair in of omstreeks de periode van 13 september 2004 tot en met 28 januari 2005, aan boord van de Hr. Ms. Tjerk Hiddes (tijdens de vaarperiode ten behoeve van de Operatie Enduring Freedom) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk B.J.E.M. [slachtoffer], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk hebben/heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk hebben/heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer] met kracht en tegen haar wil in een kist te tillen en/of te duwen en die kist met een deksel af te sluiten en/of dicht te houden en aldus die [slachtoffer] tegen haar wil in die kist vast te houden en/of die kist (over het dek) te kantelen en/of te rollen; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 12 november 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.J. de Boer, advocaat te Lemmer. Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd B.J.E.M. [slachtoffer], wonende [adres]. Namens de benadeelde partij is mr. T.H. ten Wolde, advocaat bij AFMP ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/800491-07 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 05/800491-07 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 75 uren subsidiair 38 dagen vervangende hechtenis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 2a. Verweren algemeen De raadsman heeft gesteld dat hij zich in zijn pleidooi aansluit bij hetgeen eerder ter terechtzitting in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte1] ter verdediging is aangevoerd. De raadsman heeft daarbij niet nader aangeduid welke standpunten en/of verweren uit dit pleidooi hij tot de zijne wil maken en evenmin welke conclusies zijns inziens aan die standpunten en/of verweren zouden dienen te worden verbonden met betrekking tot de zaak van verdachte [verdachte]. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet met voldoende precisie aangegeven op welke standpunten en/of verweren de raadsman doelt. Naar het oordeel van de rechtbank noopt de algemene opmerking van de raadsman dat hij zich aansluit bij hetgeen eerder ter terechtzitting in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte1] is aangevoerd derhalve niet tot een inhoudelijke respons van de rechtbank. 2b. Preliminair verweer De raadsman heeft gesteld dat [slachtoffer] al in mei 2005 melding bij de Koninklijke Marechaussee heeft gemaakt van het zogenaamde ‘kistincident’. De raadsman meent dat er sprake is van ‘undue delay’ in de zin van artikel 6 EVRM nu aangeefster [slachtoffer] al in mei 2005 melding van de handelingen heeft gedaan en dat de officier van justitie daardoor het recht van strafvervolging heeft verloren. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt: De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM gaat lopen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld . Eerst op 31 mei 2006 is verdachte voor het eerst verhoord en is hem bekend geworden welke verwijten hem werden gemaakt. Voor zover deze verhoordatum in de onderhavige zaak als aanvang van de redelijke termijn moet worden beschouwd, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ‘undue delay’ nu de periode tussen dit verhoor en de terechtzitting nog geen 16 maanden behelst. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. 3. De beslissing inzake het bewijs Vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij parketnummer 05/800491-07 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt dat zij met de officier van justitie en de raadsman van oordeel is dat er onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Bewezenverklaring Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/800492-07 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt als volgt: In de periode van 13 september 2004 tot en met 28 januari 2005 is Hr. Ms. Tjerk Hiddes buitengaats geweest in het kader van de Operatie ‘Enduring Freedom’ . Aan boord van Hr. Ms.Tjerk Hiddes bevonden zich tijdens deze reis als bemanningsleden : - korporaal V. [verdachte], - matroos der 2e klasse B.J.E.M. [slachtoffer], aangeefster - korporaal M.A.A. [medeverdachte3], - matroos der 1e klasse, J. [medeverdachte2] - matroos der 1e klasse, F.J. [naam], allen militair. Op enig moment in de genoemde periode bevond zich midscheeps aan dek een lege kist. Slachtoffer [slachtoffer] is in die kist getild, naar beneden geduwd en vervolgens is de kist met een deksel afgesloten en werd het deksel dichtgehouden. Terwijl de kist gesloten was is de kist gekanteld of gerold, tot hij met het deksel op de grond stond. Aangeefster heeft gebonkt en geschopt toen zij in de kist opgesloten zat en heeft geroepen dat zij eruit wilde. De kist is vervolgens andermaal gekanteld of gerold. Bewijsverweer De raadsman heeft verder gesteld dat onduidelijk is wie er bij het kistincident betrokken waren. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [naam] niet zouden kloppen en dat de verklaring van [slachtoffer] niet overeenkomt met de verklaring van anderen. De raadsman heeft voorts gesteld dat het voor zijn cliënt niet duidelijk was dat [slachtoffer], op het moment dat zij in de kist werd getild, niet in de kist wilde. Tot slot stelt de raadsman dat de reactie van [slachtoffer] op het kistincident moet worden bezien in het licht van haar persoonlijkheidsstructuur. De raadsman verbindt aan zijn stellingen de conclusie dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt als volgt. Medeverdachte [naam] heeft verscheidene verklaringen afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen voor wat betreft het kistincident consistent. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook als bewijsmiddel gebruiken. [naam] verklaart dat zowel hijzelf als medeverdachte [medeverdachte2] en verdachte aan het kistincident deelnamen en dat aangeefster door hem en verdachte in de kist werd getild . Bovendien heeft [naam] verklaard: “Voordat we [slachtoffer] in de kist tilden, schreeuwde ze dat we haar niet in de kist moesten gooien. Ze stribbelde tegen, maar daar trokken we ons niets van aan. ” en “[slachtoffer] stribbelde tegen door zich te proberen los te werken. Op het moment dat [slachtoffer] werd vastgepakt en opgetild riep zij nog dat zij dat niet moesten doen, dat zij dat niet wilde ” Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geholpen. Medeverdachte [medeverdachte2] heeft verklaard dat hij samen met [naam] het deksel op de kist heeft gedaan en dat de kist vervolgens door hemzelf, [naam] en verdachte is omgerold. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar vastpakte en optilde en in de kist stopte. Ook heeft aangeefster verklaard dat zij tegen heeft gesparteld toen zij in de kist werd getild . Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat aangeefster duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij niet in de kist wilde vóórdat zij in de kist werd getild en dat dit voor verdachte en zijn medeverdachten duidelijk moet zijn geweest. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte en/of zijn medeverdachten [naam] en [medeverdachte2] het slachtoffer [slachtoffer] aan dit kistincident hebben deelgenomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat de verklaring van medeverdachte/getuige [naam] steun vindt in de verklaring van aangeefster, medeverdachte [medeverdachte2] en verdachte. Of en in hoeverre aangeefsters persoonlijkheidsstructuur een rol heeft gespeeld bij haar latere reactie op het kistincident, doet aan een bewezenverklaring niet af. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman. De rechtbank acht bewezen dat: Parketnummer 05/800491-07 hij als militair in de periode van 13 september 2004 tot en met 28 januari 2005, aan boord van Hr. Ms. Tjerk Hiddes (tijdens de vaarperiode ten behoeve van de Operatie Enduring Freedom) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk B.J.E.M. [slachtoffer], die toen militair was feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer] tegen haar wil in een kist te tillen en te duwen en die kist met een deksel af te sluiten en dicht te houden en aldus die [slachtoffer] tegen haar wil in die kist vast te houden en/of die kist over het dek te kantelen en/of te rollen; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Parketnummer 05/800492-07: als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden. 4b. De strafbaarheid van het feit Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 10 oktober 2007. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft als militair, in de periode van 13 september 2004 tot en met 28 januari 2005, aan boord van Hr.Ms. Tjerk Hiddes, samen met twee andere militairen een vrouwelijke militair, een zogenaamde takenboeker, in een kist getild, het deksel op de kist gedaan en die kist over het dek gerold en/of gekanteld. Uit de verklaring van het slachtoffer komt naar voren dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten haar angst en pijn hebben bezorgd. Ook heeft zij zich vernederd gevoeld. Uit het dossier en vooral ter zitting is gebleken dat deze zaak niet op zichzelf staat. De onderhavige zaak vormde aanvankelijk onderdeel van een veel groter onderzoek waarbij ook sprake leek te zijn van aanrandingen, verkrachting en andere ernstige misdragingen aan boord van Hr.Ms. Tjerk Hiddes. De media hebben indertijd veel aandacht besteed aan die zaken. Door de toenmalige staatssecretaris van Defensie is naar aanleiding daarvan de Commissie Onderzoek Ongewenst Gedrag binnen de Krijgsmacht onder leiding van mr. B. Staal in het leven geroepen, die onderzoek heeft gedaan naar ongewenst gedrag bij de krijgsmacht. De officier van justitie heeft ter zitting uiteengezet dat het openbaar ministerie na uitgebreid onderzoek heeft besloten ten aanzien van het overgrote deel van de geuite beschuldigingen niet tot vervolging over te gaan. Slechts het onderhavige, naar verhouding minder zwaarwichtige vergrijp is, naast een ander incident ten aanzien waarvan verdachte niet wordt vervolgd, overgebleven. Het onderzoek als geheel had echter toen reeds binnen de krijgsmacht, bij de Koninklijke Marine en de (toenmalige) opvarenden van Hr.Ms. Tjerk Hiddes in het bijzonder, voor de nodige beroering gezorgd. Een en ander heeft, zo is ter zitting duidelijk geworden, zijn weerslag gehad op verdachte en zijn medeverdachten. Zij zijn zowel binnen de Koninklijke Marine als daarbuiten aangekeken op al deze, al dan niet vermeende, misdragingen. Wat er van het voorgaande ook zij, de ernst van het bewezen verklaarde feit zelf maakt dat dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder strafrechtelijke gevolgen kan blijven. Verdachte is, zoals blijkt uit de aangehaalde justitiele documentatie, niet eerder wegens een soortgelijk feit veroordeeld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een werkstraf op zijn plaats is. Gelet echter op de relatief geringe ernst van het feit, het gegeven dat dit geruime tijd geleden heeft plaatsgehad en de grote impact die het onderzoek reeds op verdachte heeft gehad, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf van een kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. 6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De rechtbank acht bewezen dat [slachtoffer] door het strafbare feit immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen wat de hoogte van de geleden immateriële schade is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 250,00 aan schadevergoeding op zijn plaats en zal dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer. De vordering is voorzo¬ver zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voor het toewijsbare deel van de vorderingen geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 91 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het bij parketnummer 05/800491-07 tenlastegelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot het verrichten van een werkstraf gedurende 30 (dertig) uren. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 15 (vijftien) dagen. Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van 2 (twee) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van het bevel tot tenuitvoerlegging van de werkstraf moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf – na het onherroepelijk worden van het bevel tot tenuitvoerlegging- moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten dele toe. - Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover M.A.A. [medeverdachte3] en/of J. [medeverdachte2] betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de benadeelde partij zal zijn gekweten - tegen kwijting aan B.J.E.M. [slachtoffer], wonende [adres], te betalen € 250,00 (zegge tweehonderdenvijftig euro). - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. - Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Maatregel van schadevergoeding ad € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis. Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve vanB.J.E.M. [slachtoffer], wonende [adres], te betalen € 250,00 (zegge tweehonderdenvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover veroordeelde en/of M.A.A. [medeverdachte3] en/of J. [medeverdachte2] heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde en/of M.A.A. [medeverdachte3] en/of J. [medeverdachte2] aan de benadeelde partij heeft/hebben betaald, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Aldus gewezen door: mr. A. Tegelaar, rechter als voorzitter, mr. M.A.E. Somsen, rechter, kapitein-ter-zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2007.