Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8738

Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/994870-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ter terechtzitting is betoogd dat in deze de verkeerde rechtspersoon is gedagvaard omdat de reder niet aansprakelijk kan worden gehouden voor handelingen van de kapitein en de bemanning op zee begaan omdat in die situatie het schip geheel buiten haar macht is. Uitgangspunt is dat de rederij (mede)verantwoordelijk is voor al hetgeen met het schip en de kapitein/bemanning gebeurt in een periode dat het schip door haar wordt geëxploiteerd. Dat uitgangspunt vindt ook zijn basis in de wet en wel in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie de keuze te maken de rechtspersoon en/of de leidinggevende en/of de natuurlijke persoon op grond van eigen daderschap te vervolgen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/994870-06 Datum uitspraak: 8 november 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen: ZEEVISSERIJBEDRIJF [Naam bv], Gevestigd op het adres [adres] te Urk. De economische politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen 2.1 Bevoegdheid van de economische politierechter De raadsman heeft allereerst als verweer aangevoerd dat de omschrijving als opgenomen in de telastelegging: “op de Noordzee” te ruim en onvoldoende is geadstrueerd, nu de visserij door de [nummer] in de Noordelijke Noordzee en de Zuidelijke Noordzee op bepaalde quota in bepaalde tijden verboden kan zijn. De economische politierechter verwerpt dat verweer. Allereerst geldt dat in de telastelegging het plaats delict als volgt is omschreven: “op de Noordzee (te weten onder andere in ICES en/of COPACE en/of NAFO gebied IVb)”, welke omschrijving aansluit bij de opgave die namens verdachte in het logboek is gedaan. Bovendien eist artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering als het gaat om de relatieve bevoegdheid van de rechter niet meer dan dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is indien het feit is begaan ter zee buiten het rechtsgebied van een rechtbank. De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd dat het in deze niet gaat om het niet verboden vissen, doch het aanlanden van de vis. Aangezien de vis aangeland in de haven van Delfzijl is de rechtbank Amsterdam niet bevoegd. De economische politierechter verwerpt ook dit verweer. De aan verdachte verweten gedraging is – zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal – achteraf geconstateerd aan land toen de te Delfzijl aangevoerde hoeveelheid gevangen vis werd vergeleken met de opgave daarvan in het logboek, terwijl het schip op zee was. De verweten gedraging ziet op de handelingen die op zee zijn verricht en in het licht van het voorgaande is de politierechter te Amsterdam bevoegd. 2.2 Geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft voorts gesteld dat de dagvaarding niet kan beslaan de periode van 17 tot en met 21 oktober 2005 omdat op zee op 18 oktober 2005 een controle heeft plaatsgevonden waarbij niet is geconstateerd dat een onjuiste opgave is gedaan. De economische politierechter verwerpt ook dit verweer. Allereerst staat niet vast wat op 18 oktober 2005 aan boord van het schip is gecontroleerd, en of dat voor of na of tijdens de trekken op 18 oktober 2005 is gebeurd. Als dat wel zou zijn gebeurd dan kan dat toch niet leiden tot het door de raadsman gewenste resultaat omdat het verwijt van het Openbaar Ministerie zich richt op het verschil in de totale hoeveelheden gevangen schol in de verweten periode. 3. Waardering van het bewijs De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 17 tot en met 21 oktober 2005 als degene die met een vissersvaartuig genaam [naam vissersvaartuig] voorzien van het visserijregistratienummer [nummer] de visserij heeft uitgeoefend op de Noordzee (te weten onder andere in ICES en/of COPACE en/of NAFO gebied IVb) en als degene die vis (te weten tong en schol) heeft aangeland in een Nederlandse haven, te weten de haven van Delfzijl en Urk, terwijl niet het logboek-, tevens vangstopgaveformulier, bedoeld in artikel 2, tweede lid en/of vierde lid van de regeling logboek en opgave zeevis 1987 volledig en naar waarheid was ingevuld, immers: was in logboek-, tevens vangstopgaveformulier genummerd [nummer], (visreis van 17 tot en met 21 oktober 2005) een hoeveelheid gevangen schol vermeld van 2480 kg, terwijl feitelijk 2851 kg schol was aangeland, zijnde een verschil van 15 %, meer dan de overeenkomstig artikel 4 lid 7 van de Regeling logboek en opgave zeevis 1987 toegestane tolerantiemarge van 8 %; zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van de Regeling logboek en opgave zeevis 1987. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De economische politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4.1 Bewijsverweer De raadsman heeft – samengevat – betoogd dat in deze de verkeerde rechtspersoon is gedagvaard omdat de reder niet aansprakelijk kan worden gehouden voor handelingen van de kapitein en de bemanning op zee begaan omdat in die situatie het schip geheel buiten haar macht is. De economische politierechter verwerpt ook dit verweer. Uitgangspunt is dat de rederij (mede)verantwoordelijk is voor al hetgeen met het schip en de kapitein/bemanning gebeurt in een periode dat het schip door haar wordt geëxploiteerd. Dat uitgangspunt vindt ook zijn basis in de wet en wel in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie de keuze te maken de rechtspersoon en/of de leidinggevende en/of de natuurlijke persoon op grond van eigen daderschap te vervolgen (NJ 1987/362). In het onderhavige geval is bovendien niet aannemelijk geworden dat de reder zich op enige wijze zou kunnen disculperen (niet bijvoorbeeld is gebleken dat de [nummer] in de telastegelegde periode in charter voer). 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het is begaan en de draagkracht van verdachte. Ook is rekening gehouden met het tijdverloop tussen de datum van overtreding en de behandeling ter zitting. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: Artikel 2 lid 5 en 4 lid 7 van de Regeling logboek en opgave zeevis 1987; Artikel 3 en 4 van het reglement zee en kustvisserij 1977; Artikel 2, 3a, 4 en 9 van de Visserijwet 1963 en 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 4 van de Visserijwet 1963 Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, Zeevisserijbedrijf Geertruida B.V., daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 500,- (vijfhonderd euro). Dit vonnis is gewezen door mr. F.G. Bauduin, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Kop, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 november 2007.