Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8810

Datum uitspraak2007-11-15
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 06/1788
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft de aanvraag van de ouders van eiseres voor de salariskosten van de begeleider van hun dochter tijdens het vervoer tussen de instelling en de school afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer Registratienummer: Awb 06/1788 Uitspraak in het geding tussen: [eiseres], eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door [ouder] wonende te [woonplaats], gemachtigde: mr. T.I.A. van Weelden en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, gevestigd te Zwolle, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) de aanvraag van de ouders van eiseres d.d. 5 september 2005 voor de salariskosten van de begeleider van hun dochter tijdens het vervoer tussen de instelling [instelling] en de school [school] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 19 juli 2006 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Op 2 augustus 2006 is tegen dit besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn op 5 oktober 2006 aangevuld. Verweerder heeft op 28 november 2006 een verweerschrift ingezonden. Het beroep is op 4 oktober 2007 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld, gevoegd met het geding bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/176. Na afloop van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst. Namens eiseres zijn haar ouders ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door T.J. Heegsma. 2. Overwegingen De relevante feiten Eiseres is een meisje van (ten tijde van het primaire besluit) 12 jaar. Zij heeft de ziekte van Pompe, als gevolg waarvan zij volledig ADL-afhankelijk is. Zij heeft sedert 2001 een tracheostoma, een PEG sonde en permanente beademing. Zij is rolstoelafhankelijk en kan geen enkele handeling zonder hulp uitvoeren. In verband met de beademing is 24-uurs bewaking nodig. Regelmatig uitzuigen van mond en luchtpijp is nodig. In de weekeinden (vanaf vrijdagmiddag na school tot zij maandagmorgen weer naar school gaat) en in de vakanties (in totaal ongeveer 10 weken) is zij thuis in [woonplaats]. Door de week en gedurende 2 weken zomervakantie verblijft zij in de woonvorm “[instelling]” te [plaats]. Eiseres bezoekt sedert september 2005 de school voor speciaal voortgezet onderwijs “[school]” te [plaats], waar zij per bus naartoe wordt gebracht. Tijdens het vervoer is begeleiding nodig van iemand die door het beademingscentrum is opgeleid om eiseres tijdens de rit te kunnen helpen met uifzuigen en mogelijk andere met de beademing of de beademingsapparatuur samenhangende activiteiten. Bij besluit van 1 augustus 2005 is eiseres in aanmerking gebracht voor de kosten van aangepast vervoer tussen de [instelling] en [school]. Daarnaast heeft verweerder eiseres in aanmerking gebracht voor de kosten van de vervoersplaats van de begeleider. Beoordeling Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Wet op de expertisecentra (WEC) en het vrijwel gelijk luidende artikel 4, eerste lid van de Wet op het Voortgezet Onder wijs (WVO), verstrekken burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat genoemde regeling erin voorziet dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. In het tiende lid is neergelegd dat de regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben om ten gunste van de ouders dan wel bij de handelingsbekwame meerderjarige ten gunste van de leerling van de inhoud van de regeling af te wijken. Aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de wet is voldaan door de vaststelling van de Verordening leerlingenvervoer 2005. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze Verordening. Ingevolge artikel 1, onder d, van de Verordening wordt onder woning verstaan de plaats waar de leerling feitelijk zijn hoofdverblijf heeft. Op grond van artikel 1, aanhef en onder o, van de Verordening wordt -voor zover hier van belang- onder een vervoersvoorziening verstaan een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider door de verstrekking van een abonnement of strippenkaart voor de leerling en zo nodig diens begeleider, of de aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen. Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen. Tussen partijen is niet in geschil dat gedurende het vervoer vanuit de [instelling] naar en van school begeleiding van [eiseres] noodzakelijk is. De Verordening dient erin te voorzien dat het vervoer van [eiseres] op een voor haar passende wijze plaatsvindt. Verweerder heeft om die reden het besluit genomen [eiseres] met een taxi te laten vervoeren en een plaats beschikbaar te stellen voor de begeleider die met haar meereist. Het geschil betreft echter de vraag of verweerder ook zorg dient te dragen voor de salariskosten van de begeleider. Verweerder heeft erop gewezen dat deze kosten totdat het CIZ in 2005 in beeld kwam steeds op indicatie van het RIO werden vergoed in het kader van de AWBZ. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het blijkens artikel 4 WVO en artikel 2 van de Verordening gaat om vervoerskosten. Het begrip vervoerskosten is niet gedefinieerd in de Verordening, doch het begrip vervoer is wel gedefinieerd. Het gaat om openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer. De Verordening ziet dan ook alleen op kosten van vervoer sec. De onderhavige begeleiding betreft een zorgtaak en geen vervoerstaak. Verweerder draagt geen (financiële) verantwoordelijkheid voor medische zorg tijdens vervoer. Met betrekking tot artikel 29 van de Verordening merkt verweerder op, dat, naast vergoeding van de plaats van de begeleider, vergoeding van diens salaris in feite zou neerkomen op uitbreiding van de Verordening en het scheppen van een precedent. Namens eiseres is, kort samengevat, gesteld dat het in artikel 4, eerste lid WVO gaat om de noodzakelijk te achten vervoerskosten en passend vervoer. Voor eiseres is passend vervoer: vervoer met een begeleider. Vergoeding van salariskosten wordt in artikel 1 sub o van de Verordening niet uitgesloten. De uitspraak van de Raad van State uit 8 oktober 1990 geeft een uitleg omtrent het begrip “aangepast vervoer”. Daaruit blijkt dat onder aangepast vervoer onder omstandigheden ook de salariskosten worden begrepen. Die uitspraak is daarom wel degelijk relevant. Tenslotte is een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 29 van de Verordening. De rechtbank overweegt als volgt. De eerste vraag die dient te worden beantwoord is de vraag wat passend vervoer is als bedoeld in artikel 4, vierde lid van de WEC. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het door verweerder geboden vervoer als passend moet worden aangemerkt, dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of verweerder met toepassing van de hardheidsclausule in redelijkheid kon weigeren ook de salariskosten van de begeleider te vergoeden. Op grond van artikel 4 van de Wet op het Voortgezet onderwijs en de WEC rust op verweerder een zorgplicht voor leerlingenvervoer en moet dat vervoer passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerders Verordening aan de in de genoemde wetten neergelegde eisen. De rechtbank merkt hierbij op dat in de Wet geen definitie is gegeven van wat onder (passend) vervoer moet worden verstaan. Blijkens de Verordening heeft verweerder het begrip vervoer uitgelegd als vervoer sec. In verband met het feit dat een begeleider nodig kan zijn, is dat vervoer niet passend indien niet ook de begeleider in het vervoer kan plaatsnemen. Verweerder heeft gesteld, dat vervoer iets anders is dan (medische) zorgverlening. De rechtbank acht dit niet een te beperkte uitleg van de wettelijke bepalingen. In lijn met verweerders opvatting heeft de rechtbank heden in zijn uitspraak inzake het geschil van eiseres met het CIZ - bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/176 – uitgesproken van oordeel te zijn dat het hier gaat om begeleiding die thuishoort in het zogenaamde 2e compartiment (tot 1 januari 2006 de Ziekenfondswet en sedert die datum de Zorgverzekeringswet). De rechtbank verwijst naar de desbetreffende overwegingen in die uitspraak, welke aan deze uitspraak is gehecht. Gelet op die uitspraak heeft verweerder eveneens terecht geoordeeld dat op basis van de hardheidsclausule alsnog toekennen van de salariskosten van de begeleider, zou neerkomen op een doorkruising van de Verordening en het scheppen van een ongewenst precedent. Het moge zo zijn dat de situatie van eiseres een tamelijk zeldzame situatie is, dat neemt niet weg dat toekennen van de salariskosten in feite een categorale toekenning zou betekenen, die gelding zou krijgen in al die gevallen waarin sprake is van begeleiding door iemand die tevens een aantal medisch specialistische handelingen moet (kunnen) verrichten. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder terecht geweigerd heeft (de ouders van) eiseres in aanmerking te brengen voor vergoeding van de salariskosten van de begeleider. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Lammertsma-van der Heij, voorzitter, mr. F.G. van Arem en mr. F. van der Maden, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens als griffier, op 15 november 2007 Afschrift verzonden op: 21november 2007 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.