Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8815

Datum uitspraak2007-11-23
Datum gepubliceerd2008-01-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850119-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zeer gevaarlijk en normoverschrijdend verkeersgedrag in het verkeer geen poging doodslag maar overtreding artikel 5 Wegenverkeerswet


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/850119-07 Uitspraak d.d. : 23 november 2007 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voorletters verdachte] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [plaatsnaam] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2007. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 28 januari 2007 te Roosteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, rijdende op de linkerrijstrook van de gezien zijn rijrichting rechterrijbaan van de als zodanig aangeduide autosnelweg, de A2, met (zeer) hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, naar rechts heeft gestuurd, in elk geval zich naar rechts heeft begeven, tegen, in elk geval in de richting van een zich rechts naast hem, verdachte, bevindende personenauto, waarin genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waren gezeten, teneinde te trachten die personenauto van de weg af te rijden althans te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art. 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht; Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 28 januari 2007 te Roosteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, rijdende op de linkerrijstrook van de gezien zijn rijrichting rechterrijbaan van de als zodanig aangeduide autosnelweg, de A2, met (zeer) hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, naar rechts heeft gestuurd, in elk geval zich naar rechts heeft begeven, tegen, in elk geval in de richting van een zich rechts naast hem, verdachte, bevindende personenauto, waarin genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waren gezeten, teneinde te trachten die personenauto van de weg af te rijden althans te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art. 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht; Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 28 januari 2007 te Roosteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, rijdende op de linkerrijstrook van de gezien zijn rijrichting rechterrijbaan van de als zodanig aangeduide autosnelweg, de A2, met (zeer) hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, zonder verkeersnoodzaak naar rechts heeft gestuurd, in elk geval zich naar rechts heeft begeven, tegen, in elk geval in de richting van een zich rechts naast hem, verdachte, bevindende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art. 5 Wegenverkeerswet 1994; 2. hij op of omstreeks 28 januari 2007 te Roosteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je af" en/althans "Ik bel een paar vrienden die je kapot komen maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; art. 285 Wetboek van Strafrecht; Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 9 november 2007 gevorderd dat het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie onder verwijzing naar de getuigenverklaringen en jurisprudentie betoogd dat verdachte door zijn verkeersgedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittenden van de andere auto zouden komen te overlijden. De verdediging heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, daar de opzet, ook in de zin van voorwaardelijk opzet, ontbreekt. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman verwezen naar de feitelijke omstandigheden van het geval en naar jurisprudentie. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Het onder 2 ten laste gelegde feit, de bedreiging, kan volgens de raadsman op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld. Er zijn meerdere getuigen gehoord waarbij een deel van de getuigen verklaart de bedreigingen gehoord te hebben en een ander deel verklaart deze niet gehoord te hebben. Dit roept volgens de raadsman twijfels op hetgeen tot vrijspraak moet leiden. 7.2 Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals haar die uit de processtukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken. Verdachte is onderweg van Echt naar Roosteren en rijdt met een snelheid van 120 tot 130 km/u over de autosnelweg A2. In zijn auto bevindt zich verder zijn 10-jarige dochter. Verdachte rijdt op de linker rijstrook waarbij hij andere auto’s inhaalt. Voor verdachte rijdt op dezelfde rijstrook een Audi met 5 inzittenden die ook andere auto’s inhaalt. Verdachte ergert zich aan de snelheid waarmee de bestuurder van de Audi inhaalt, gaat dicht achter de Audi rijden en maakt met lichtsignalen en claxonneren zijn ongenoegen kenbaar. Nadat de Audi zijn inhaalmanoeuvre beëindigd heeft, gaat deze direct terug naar de rechter rijstrook. Verdachte gaat met zijn BMW naast de Audi rijden, mindert snelheid, kijkt naar de bestuurder van de Audi en maakt een handgebaar naar de bestuurder. Op het moment dat het achterste deel van de auto van verdachte zich nog naast de Audi bevindt, stuurt verdachte vervolgens zijn auto naar rechts. Tengevolge hiervan komt de rechter achterkant van de auto van verdachte in aanraking met de linker voorkant van de Audi. De auto’s blijven een ogenblik tegen elkaar aan ”geplakt” waarna de BMW voor langs de Audi om zijn as draait en aan de kant van de weg, met de voorzijde tegen de rijrichting in, tot stilstand komt. Verdachte is primair ten laste gelegd poging doodslag op en subsidiair poging zware mishandeling van de inzittenden van de Audi. De vraag waar de rechtbank zich hier dan ook voor gesteld ziet is of de gedragingen van verdachte van dien aard zijn geweest dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittenden zouden komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Bij de beantwoording van die vraag komt in dit geval mede betekenis toe aan de kans dat verdachte zelf en in dit geval ook zijn dochtertje in de auto ten gevolge van die gedragingen van verdachte zouden komen te overlijden althans zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Zoals verdachte ook zelf ter zitting heeft verklaard is hij ermee bekend, en naar het oordeel van de rechtbank is dat ook een feit van algemene bekendheid, dat als twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen, zoals in het onderhavige geval een snelheid van boven de 100 km/u, de kans aanmerkelijk is dat beide auto’s verongelukken en dientengevolge de kans aanmerkelijk is dat inzittenden van beide auto’s om het leven komen dan wel zwaar gewond raken. Verdachte heeft gesteld dat hij de aanrijding niet heeft gewild en de andere auto bij het afslaan over het hoofd heeft gezien. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk geworden. Immers zoals verdachte ook zelf heeft verklaard, heeft hij, toen hij naast de andere auto reed, bewust naar de bestuurder gekeken en een gebaar richting de bestuurder gemaakt. Hij wist dus precies waar hij zich met zijn auto (de BMW) ten opzichte van die auto (de Audi) bevond. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte als ervaren chauffeur met volgens verklaring van verdachte een rij-ervaring van 100.000 km per jaar, in een dergelijke situatie waarin hij zo gefocust is op die andere auto, die auto dan direct daarop, terwijl hij zich nog deels naast die auto bevindt, bij het afslaan totaal over het hoofd zou zien. Nu de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk acht, dient de rechtbank in het kader van het voorwaardelijk opzet te beoordelen of uit de gedragingen van verdachte en omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht, kan worden afgeleid of verdachte de kans dat er een ongeval met dodelijke afloop dan wel met zwaar lichamelijk letsel zou plaatsvinden, op de koop heeft toegenomen. Hoewel de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte volgens de verklaringen van de inzittenden van de Audi zijn aan te merken als gericht zijnde op het gewild aanrijden van die Audi, ziet de rechtbank juist in het feit dat volgens algemene ervaringsregel de kans aanmerkelijk is dat ook verdachte en diens dochtertje ten gevolge van een dergelijke manoeuvre het leven zou laten dan wel zwaar gewond zouden raken, een contra-indicatie voor het willen aanrijden. Daarbij komt naar het oordeel van de rechtbank ook nog betekenis toe aan het feit dat verdachte in een nieuwe auto reed die hij pas de dag van te voren had aangeschaft en dat het een feit van algemene bekendheid is dat mensen die net een nieuwe auto hebben aangeschaft niet licht het risico van beschadiging van hun auto op de koop toe nemen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte zijn woede en frustratie op de bestuurder van de Audi heeft willen afreageren door langzaam naar rechts te sturen, richting afrit, om zo de andere auto te dwingen tot afremmen en achter hem aan te sluiten. Hiermee is ook de opmerking van verdachte in overeenstemming dat er niets zou zijn gebeurd als de andere auto maar had afgeremd. Verdachte heeft er naar het oordeel van de rechtbank dus op gerekend dat zijn manoeuvre goed zou aflopen. De rechtbank is van oordeel dat het opzet in het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen verklaard en dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht de meer subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 wel wettig en overtuigend bewezen. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 november 2007 en de verklaringen van aangever [getuige 3] en de getuigen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde De verklaring van [getuige 3] -zakelijk weergegeven-: Nadat de aanrijding tussen de Audi en de BMW op 28 januari 2007 op de snelweg A2 ter hoogte van afslag Roosteren had plaatsgevonden, zag hij dat zijn broer ([slachtoffer 2], rechtbank) bij de bestuurder van de BMW stond. Nadat zijn broer zijn politielegitimatiebewijs aan de bestuurder toonde, hoorde hij de bestuurder van de BWM (verdachte, rechtbank) zeggen: “Vieze vuile kutwouten, je weet niet wie je voor je hebt. Je kan me toch niks maken. Dadelijk bel ik mijn vrienden en dan schoppen we je kapot. Ik schiet je kapot, je weet niet wie je voor je hebt.”. Hij hoorde dat de man bleef schelden en dat hij naar zijn auto liep. De man kwam zeer bedreigend over. De verklaring van [slachtoffer 2] -zakelijk weergegeven-: Nadat de aanrijding tussen de Audi en de BMW op 28 januari 2007 op de snelweg A2 ter hoogte van afslag Roosteren had plaatsgevonden, was hij aanvankelijk hevig geëmotioneerd en zei hij tegen de bestuurder van de BMW dat hij een vuile klootzak was, dat hij een probleem had en dat hij zelf van de politie was. De bestuurder van de BMW begon tegen hem te schreeuwen en zei dat hij hem zou afmaken of woorden van gelijke strekking. Hij zou even een paar vrienden bellen die hem kapot zouden maken of woorden van gelijke strekking. Door de uitlatingen van verdachte voelde hij zich ernstig bedreigd en hij zag dat verdachte begon te bellen. Omdat hij zich zo bedreigd voelde, heeft hij nogmaals de meldkamer van de politie gebeld en gevraagd voor spoed assistentie. Met betrekking tot deze bedreiging overweegt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank begrijpt, dat na een (bijna) ongeval de emoties tussen betrokkenen hoog kunnen oplopen en dat niet iedere woordelijke bedreiging dan ook als strafrechtelijke bedreiging dient te worden gekwalificeerd. Echter gelet op de omstandigheden van dit geval, te weten dat verdachte eerst na hevige uitingen van woede en frustratie de auto waarin zich onder meer [slachtoffer 2] bevindt bijna doet verongelukken en dan daarna ook nog eens, op het moment dat [slachtoffer 2] zich als politieman bekend maakt, in woede de ten laste gelegde bedreiging uit jegens die [slachtoffer 1] en ook bij deze [slachtoffer 1] door te gaan bellen de indruk wekt dat hij zijn bedreiging zal uitvoeren, is de rechtbank van oordeel dat de uitingen van dien aard waren dat deze in het algemeen de redelijke vrees konden doen opwekken dat de bedreiging zou worden verwezenlijkt. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder twee ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. meer subsidiair hij op 28 januari 2007 in de gemeente Echt-Susteren, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, rijdende op de linkerrijstrook van de gezien zijn rijrichting rechterrijbaan van de als zodanig aangeduide autosnelweg, de A2, met hoge snelheid, zonder verkeersnoodzaak naar rechts heeft gestuurd tegen een zich rechts naast hem, verdachte, bevindende personenauto, door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en het verkeer op de weg werd gehinderd; 2. hij op 28 januari 2007 in de gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je af" en "Ik bel een paar vrienden die je kapot komen maken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtreding en het navolgende misdrijf: T.a.v. feit 1 meer subsidiair: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994; de overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. T.a.v. feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 9 november 2007 met betrekking tot de op te leggen straffen gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren met aftrek. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf enkel nog aangevoerd dat zijn cliënt reeds gedurende 7 maanden een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd. Zijn cliënt wordt hierdoor in hoge mate getroffen nu hij geheel en al afhankelijk is van inkomsten uit de handel in auto’s. Hierbij speelt de broodwinning van cliënt een belangrijke rol. Daarbij is zijn cliënt nog niet eerder veroordeeld voor een vergelijkbare overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zich op de autosnelweg in zijn nieuwe, dure BMW door woede en frustratie laten leiden die blijkbaar is opgewekt door een verkeersdeelnemer die daartoe objectief gezien geen enkele aanleiding heeft gegeven. Hij is in die woede ertoe overgegaan een zeer gevaarlijke verkeersmanoeuvre uit te voeren die dramatische gevolgen had kunnen hebben. Verdachte heeft getoond zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van andere verkeersdeelnemers niet te nemen. Een houding die mede gegeven het zeer drukke en alsmaar drukker wordend verkeer levensgevaarlijk is. Ook direct na het ongeval heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid ontkend en in plaats van tot bezinning te zijn gekomen en bijvoorbeeld zijn excuses aan te bieden, heeft hij een van de inzittenden van de auto, terwijl zijn eigen dochtertje nog in de auto zat, ook nog bedreigd. Uit het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister blijkt bovendien dat verdachte reeds eerder ter zake van snelheidsovertredingen is veroordeeld. De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsrapport. Gelet op de ernst van de overtreding van het onder 1. bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en het gevaar dat verdachte door zijn verkeersgedrag heeft doen ontstaan, alsmede gelet op de eerdere veroordelingen, acht de rechtbank een taakstraf niet op zijn plaats en zal zij hechtenis opleggen voor de maximale duur van 2 maanden. Met deze straf acht de rechtbank tevens het belang van de bijzondere en generale preventie in het verkeer gediend. Daarnaast acht de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen tevens op zijn plaats een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds was ingevorderd en ingehouden. Daarbij overweegt de rechtbank dat het algemene belang van de verkeersveiligheid dient te prevaleren boven het door de verdediging genoemde persoonlijk belang. Voor de bedreiging acht de rechtbank gelet op de omstandigheden waaronder deze heeft plaats gevonden een taakstraf van 30 uur op zijn plaats. 10.4 De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 3], [postadres slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade. Voornoemde partij heeft de immateriële schade op een bedrag van € 758,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen. Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij slachtoffers immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Dat het slachtoffer [slachtoffer 3] in het dagelijks leven de functie van politieambtenaar uitoefent doet daar niets aan af. De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van € 300,00 in dezen billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen. Over de kosten van de benadeelde partij zal de rechtbank beslissen als hierna is vermeld. De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 300,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 3], postbus 1230, 6201 BE Maastricht, zoals hierna in het dictum genoemd. [slachtoffer 2], [postadres slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade. Voornoemde partij heeft de immateriële schade op een bedrag van € 758,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen. Ten laste van verdachte zijn de hiervoor onder 1meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van die feiten worden veroordeeld. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij slachtoffers immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Dat het slachtoffer [slachtoffer 2] in het dagelijks leven de functie van politieambtenaar uitoefent doet daar niets aan af. De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van € 300,00 in dezen billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen. Over de kosten van de benadeelde partij zal de rechtbank beslissen als hierna is vermeld. De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 300,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2], postbus 1230, 6201 BE Maastricht, zoals hierna in het dictum genoemd. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht: artikelen 9, 18, 22c, 22d, 24c, 36f, 62, 91 en 285. Wegenverkeerswet 1994: artikelen 5, 177 en 179. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor de hiervoor onder 1 meer subsidiar bewezenverklaarde overtreding tot hechtenis voor de tijd van 2 maanden; veroordeelt verdachte, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde misdrijf, tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 30 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid; ontzegt de verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 jaren; bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte voor het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 300,00; wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] af voor het meer of anders gevorderde; veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 3], [postadres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 300,00; legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 3], [postadres slachtoffer], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde niet opheft; bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,00 ten behoeve van voornoemde benadeelde daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde komt te vervallen; veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil; wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 300,00; wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af voor het meer of anders gevorderde; veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2], [postadres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 300,00; legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 2], [postadres slachtoffer], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde niet opheft; bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,00 ten behoeve van voornoemde benadeelde daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde komt te vervallen; veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Vonnis gewezen door mrs. A.J.M. Huisman, N.J.M. Ruyters en N.I.B.M. Buljevic, rechters, van wie mr. N.J.M. Ruyters voorzitter, in tegenwoordigheid van F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 november 2007. typ: FPET