Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8825

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1776-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewind. Is een derde, in dit geval een crediteur van de onderbewindgestelde, als belanghebbende aan te merken bij een machtigingsprocedure die speelt tussen de bewindvoerder en de kantonrechter? Kan deze crediteur in hoger beroep komen tegen de weigering van de kantonrechter om de bewindvoerder te machtigen openstaande facturen te betalen? Neen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 10 oktober 2007 Rekestnummer. : 1776-R-06 Rekestnr. rechtbank : VZ VERZ 06-680 [appellant], h.o.d.n. GARAGE [G.], wonende en zaakdoende te Maassluis, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen [appellant], procureur mr. R. van Kessel. Als belanghebbenden zijn aangemerkt: [de bewindvoerder], wonende te Maassluis, bewindvoerder over het vermogen van de [man], hierna te noemen: de bewindvoerder, procureur mr. T. van den Bout. [de man], verblijvende in ‘het Zonnehuis reactiveringscentrum’ te Vlaardingen, hierna te noemen: [de man]. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP [appellant] is op 14 december 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, van 14 september 2006. De bewindvoerder heeft op 24 juli 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van [appellant] zijn bij het hof op 19 december 2006, 12 januari 2007 en 5 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 6 augustus 2007 is bij het hof een brief van de bewindvoerder ingekomen, waarin deze meedeelt dat [de man] niet ter zitting kan verschijnen nu hij rolstolafhankelijk is en aan geheugenverlies lijdt. Op 12 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn[appellant], bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Verbeeke, en de bewindvoerder, bijgestaan door mr. P. Hoogenraad. [de man] is, hoewel daar¬toe behoor¬lijk opge¬roepen, niet versche¬nen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, mr. Verbeeke onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, van 14 september 2006. Bij die beschikking is het verzoek van de bewindvoerder, strekkende tot het verlenen van een machtiging om uit het vermogen van [de man] een bedrag van € 4.454,13 op te mogen nemen voor de betaling aan [appellant] van een nog openstaande rekening betreffende reparatiewerkzaamheden aan de auto van [de man], geweigerd. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP 1. De bewindvoerder heeft op 12 september 2006 bij de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, een verzoek ingediend op grond van artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De bewindvoerder heeft de kantonrechter verzocht aan haar een machtiging te verlenen om uit het vermogen van [de man] een bedrag op te mogen nemen van € 4.454,13 voor de betaling van een nog openstaande rekening bij [appellant] betreffende reparatiewerkzaamheden aan de auto van [de man]. De kantonrechter heeft deze machtiging bij beschikking van 14 september 2006 geweigerd. [appellant] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. 2. Namens [appellant] is met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zitting van het hof het volgende gesteld. [appellant] erkent dat er, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, een juridische hobbel ligt als het gaat om de vraag of hij rechtstreeks belanghebbende is als bedoeld in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). [appellant] stelt dat hij wel rechthebbende is in de zin van voornoemd artikel, en voert daartoe het volgende aan. [appellant] heeft feitelijk een rechtstreeks belang bij de bestreden beschikking. Het oordeel van de kantonrechter dat geen machtiging aan de bewindvoerder wordt verleend, heeft immers als rechtstreeks gevolg dat de factuur van [appellant] vooralsnog onbetaald blijft. Bovendien raakt het oordeel van de kantonrechter - te weten dat de vordering onvoldoende onderbouwd wordt geacht - het vorderingsrecht van [appellant], zodat [appellant] een rechtstreeks belang heeft om dat oordeel in hoger beroep te laten toetsen. [appellant] merkt voorts op dat, in het geval hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, hij genoodzaakt zal zijn een dagvaardingsprocedure te starten. Door de zaak in het kader van deze beroepsprocedure af te doen, kunnen kosten en moeite worden bespaard. 3. De bewindvoerder stelt dat [appellant] niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv kan worden beschouwd. De wetgever heeft in de artikelen 1:438 lid 2 BW en 1:441 lid 2 BW slechts een eenvoudige, beperkte geschillenregeling voor de rechthebbende en de bewindvoerder voor ogen gestaan. Aangenomen moet worden dat voor anderen, zoals [appellant], op dit punt geen rol is weggelegd, zodat aan hen (in ieder geval) niet het recht van hoger beroep toekomt. 4. Het hof oordeelt als volgt. Uit de artikelen 1:438 en 1:441 BW blijkt het volgende. Het bewind over de onder bewind staande goederen komt toe aan de bewindvoerder. De rechthebbende kan slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder bewind staande goederen beschikken. De bewindvoerder heeft voor bepaalde handelingen de toestemming van de rechthebbende nodig. Is de rechthebbende weigerachtig of niet in staat om deze toestemming te geven, dan kan de benodigde toestemming worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter. Deze regeling is, zoals ook uit de parlementaire geschiedenis blijkt, beperkt in die zin, dat slechts de rechthebbende en de bewindvoerder betrokken zijn bij deze machtigingsprocedure. Gelet op het vorenstaande kan [appellant] in de onderhavige machtigingsprocedure niet als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt, nu dit niet in overeenstemming is met de aard en strekking van een dergelijke machtigingsprocedure. Hetgeen voorts door [appellant] nog naar voren is gebracht, doet aan het vorenstaande niet af. [appellant] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. 5. In het vorenstaande ziet het hof aanleiding om [appellant], zoals de bewindvoerder heeft verzocht, te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. 6. Derhalve wordt als volgt beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de bewindvoerder tot deze uitspraak begroot op € 1.515,-, gespecificeerd als volgt: - vastrecht: € 251,-; - salaris procureur: € 1.264,-; te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Mink, bijgestaan door mr. Buiting als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2007.