Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8837

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/23586
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toetsingskader aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf als kennismigrant
In hoeverre kunnen andere criteria dan het salariscriterium en de werkgeversverklaring – zoals marktconformiteit van het salaris, solvabiliteit van de werkgever en kwalificaties van eiser - een rol spelen bij de beoordeling. Uit de toelichting blijkt dat de wetgever heeft gekozen voor het salariscriterium omdat het salaris eenduidig en objectief is vast te stellen en de waarde van een werknemer op de Nederlandse arbeidsmarkt weergeeft. Uit de tekst van de wet- en regelgeving en de nota’s van toelichting blijkt verder dat de wetgever, naast het vereiste van een werkgeversverklaring en het salariscriterium, geen andere criteria heeft willen stellen. Inwilliging van de aanvraag tot toelating als kennismigrant kan met name niet afhankelijk worden gesteld van een bepaald opleidingsniveau. De nota van toelichting van 27 september 2004 tot wijziging van het Vb 2000 (Staatsblad 2004, nr. 482) legt, zoals eiser terecht stelt, de nadruk op toetsing en eventuele sanctionering achteraf. Daarmee is echter niet gezegd dat geen enkele vorm van toetsing vooraf is toegestaan, mits dit in direct verband staat met de twee geldende criteria, het salariscriterium en de werkgeversverklaring. Verweerder heeft een dergelijke toetsing vooraf in het beleid opgenomen, inhoudende dat de aanvraag zal worden afgewezen indien niet aannemelijk is dat de werkgever de in de verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen. Nu deze afwijzingsgrond direct verbonden is met de vereiste werkgeversverklaring en voorts niet in tegenspraak is met de wet en de bedoeling van de wetgever, kan het beleid op dit punt niet als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. De rechtbank komt gelet op het voorgaande dan ook tot het volgende toetsingskader. Verweerder kan andere factoren dan het salariscriterium en de werkgeversverklaring, enkel een rol laten spelen in het kader van de vraag of nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de werkgeversverklaring aannemelijk is. Resumerend is de rechtbank met eiser van oordeel dat verweerder uit de factoren solvabiliteit van de werkgever, kwalificaties van eiser en (gebrek aan) marktconformiteit van het loon, afzonderlijk noch tezamen bezien, heeft kunnen afleiden dat niet aannemelijk is dat de werkgever de in de verklaring neergelegde verplichtingen zal nakomen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 07/23586 Uitspraak in het geding tussen: [Eiser] geboren op [geboortedatum] 1969, van Irakese nationaliteit, IND dossiernummer 0607-31-0349, eiser, gemachtigde mr. V. Kidjan, advocate te Amsterdam; en De Minister van Buitenlandse Zaken, (Visadienst), te ’s-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. M.D. Gunster, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1. Procesverloop Op 23 november 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 14 februari 2007 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij het bestreden besluit van 22 mei 2007 ongegrond verklaard. Bij brief van 6 juni 2007 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 5 juli 2007, aangevuld bij brief van 27 september 2007. Het verweerschrift is binnengekomen. Het beroep is ter zitting van 9 oktober 2007 gelijktijdig behandeld met de zaak onder procedurenummer Awb 07/23594. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen referent, de heer [referent]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 De volgende wettelijke bepalingen en beleidsregels zijn met name van belang. Voor verblijf hier te lande langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Met het oog hierop pleegt een aanvraag tot verlening van een mvv door verweerder te worden getoetst aan dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van zodanige vergunning. Artikel 14, tweede lid, Vw 2000 bepaalt dat een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. Artikel 3.4, eerste lid, onder y, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) bepaalt dat een vreemdeling verblijf kan worden toegestaan als kennismigrant, als bedoeld in artikel 1d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten. Artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Besluit uitvoering Wav) bepaalt, voor zover thans van belang, dat het verbod, bedoeld in artikel 2 Wav, niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel “kennismigrant”, waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 is aangevraagd en die als kennismigrant, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, Vb 2000, in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij dertig jaar of ouder is ten minste € 45.000,- per jaar bedraagt en van wiens werkgever onze Minister een door hem bij ministeriële regeling vastgestelde verklaring (hierna: de werkgeversverklaring) heeft ontvangen betreffende op de werkgever rustende verplichtingen. Met toepassing van artikel 1d, derde lid Besluit uitvoering Wav is het in lid 1 genoemde bedrag van € 45.000,- voor het jaar 2006 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 45.495.- bruto per jaar. Bijlage 12a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: Vv 2000) bevat de tekst van de werkgeversverklaring. De verklaring luidt, voor zover thans van belang, onder meer als volgt: De werkgever, vertegenwoordigd door ondergetekende, verklaart met betrekking tot de toelating en het verblijf van kennismigranten dat hij: 1. aan de vreemdeling die verblijf als kennismigrant bij de werkgever beoogt dan wel heeft, een brutosalaris van ten minste € 45.000,- per jaar zal betalen (…); 6. zich verplicht tot goed werkgeverschap en dat hij daarvan in het verleden blijk heeft gegeven waartoe hij desgevraagd de volgende stukken zal overleggen aan het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie: - een bewijs van inschrijving in het Handelsregister (…); - een verklaring betalingsgedrag afgegeven door de belastingdienst; - een verklaring premieafdracht, afgegeven door UWV. In paragraaf B15/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is onder meer vermeld dat het van belang is om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de in artikel 1d, eerste lid, Besluit uitvoering Wav bedoelde verklaring aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen. Ten bewijze daarvan dient de verklaring met stukken te worden onderbouwd, te weten een bewijs van inschrijving in het Handelsregister, niet ouder dan 30 dagen, verstrekt door de Kamer van Koophandel, en een verklaring van betalingsgedrag, afgegeven door de belastingdienst. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af als niet aannemelijk is dat de werkgever de in overgelegde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen. 2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Referent treedt op als vertegenwoordiger van T.C. Osdorpplein BV, zijnde een tandartsencentrum. In verband met het oprichten van een intern laboratorium en het exporteren van medicamenten en tandheelkundige materialen in voornamelijk oosterse landen, waaronder Irak, wenst het tandartsencentrum (hierna: de werkgever) eiser aan te trekken. Daartoe is een arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en eiser gesloten waarbij een bruto jaarsalaris van € 47.000,00 is overeengekomen. De arbeidsovereenkomst bepaalt dat eiser de functie van project manager zal uitoefenen. 2.3 Partijen hebben zich in beroep, samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Verweerder stelt dat aan eiser geen verblijf als kennismigrant zal worden toegestaan gelet op het volgende. Omdat de werkgever geen eenduidige functieomschrijving (exportadviseur Midden-Oosten, projectmanager, buitendienst manager) voor de functie van eiser heeft gegeven, is de website www.werk.nl van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) geraadpleegd. Daaruit blijkt dat het gangbare salaris voor soortgelijke functies, varieert van € 1.700,- tot € 2.950,- bruto per maand, hetgeen overeenkomt met een bruto jaarsalaris van € 35.400,-. Het overeengekomen jaarsalaris van € 47.000,00 is dan ook niet marktconform. Eiser heeft geen diploma’s overgelegd. Hoewel een curriculum vitae (cv) is overgelegd, blijkt daaruit niet dat eiser universitair geschoold is. De drie overgelegde referenties zijn ongedateerd, één is niet ondertekend, geen van de referenties is nader geconcretiseerd. Uit de overige overgelegde documenten blijkt evenmin dat eiser over de nodige kwaliteiten voor de betreffende functie beschikt. Gelet op de bedrijfsresultaten van de tandartsenpraktijk van referent, het aantal en soort functies, de jaarlijkse loonsom per werknemer tezamen en afzonderlijk, alsmede gelet op de het feit dat het marktconforme salaris beduidend lager ligt, is niet aannemelijk dat referent de verplichtingen voortvloeiende uit de verklaring zal kunnen nakomen. Eiser stelt primair dat verweerder, gelet op de (bedoeling van de) wet, geen andere eisen mag stellen dan het salariscriterium en de vereiste werkgeversverklaring. Verweerder heeft ten onrechte in de besluitvorming de solvabiliteit van de werkgever, de marktconformiteit van het salaris en de startkwalificaties (opleiding en werkervaring) van eiser betrokken. Blijkens de toelichting op de wetgeving ligt de nadruk op controle achteraf en mag vooraf slechts summier getoetst worden of sprake is van een betrouwbare werkgever. Subsidiair betwist eiser gemotiveerd dat de werkgever de verplichtingen voortvloeiende uit de verklaring niet zal (kunnen) nakomen. 2.4 De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eiser, gelet op zijn leeftijd, een bruto jaarsalaris van ten minste € 45.495,- zal moeten verdienen om in aanmerking te komen voor verblijf als kennismigrant. Evenmin is in geschil dat de werkgever de daartoe bestemde werkgeversverklaring heeft ingevuld en overlegd. De rechtbank zal - in het licht van de primaire stelling van eiser - allereerst het toetsingskader vaststellen aan de hand waarvan de aanvraag verblijf voor kennismigranten beoordeeld dient te worden. De nota van toelichting behorende bij het Besluit van 28 september 2004 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wav (Staatsblad 2004, nr. 481) vermeldt onder meer het volgende: Om de kennismigrant te definiëren, is (…) gekozen voor één objectief criterium: het salariscriterium. Het salaris van een werknemer c.q. ambtenaar weerspiegelt zijn waarde op de Nederlandse arbeidsmarkt. Voor een deel wordt deze waarde bepaald door de opleiding van de arbeidsmigrant. De regering heeft echter afgezien van de voorwaarde dat de kennismigrant over een bepaald niveau van opleiding moet beschikken, omdat het opleidingsniveau als zodanig niet bepalend is voor de arbeidsproductiviteit en de innovativiteit van de arbeidsmigrant. (…) De nota van toelichting behorende bij het Besluit van 27 september 2004 tot wijziging van het Vb 2000 (Staatsblad 2004, nr. 482) vermeldt onder meer het volgende: Voor het looncriterium is gekozen omdat het opleidingsniveau en de aard van het werk van de kenniswerker moeilijk te definiëren is, en omdat in die maatstaf de waarde van de kennismigrant voor de Nederlandse arbeidsmarkt tot uitdrukking komt. (…) De regering heeft besloten voor dit eenduidige en objectieve inkomenscriterium om daarmee te komen tot een snelle en eenvoudige procedure. (…) De regering onderschrijft de aanbeveling van de ACVZ waar het de controle op handhaafbaarheid en het tegengaan van fraude en misbruik betreft. In dit verband verwacht de regering een preventieve werking van de werkgeversverklaring, die op grond van het nieuwe artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen een voorwaarde is voor de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht. Voorts kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als zij twijfelt bij een aanvraag, signalen doorgeven aan de Vreemdelingendienst en de Arbeidsinspectie, waarop een inspectie kan plaatsvinden. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat te weinig loon wordt betaald, is er sprake van een illegale tewerkstelling, waarvoor een bestuurlijke boete aan de werkgever kan worden opgelegd. Uit de toelichting blijkt dat de wetgever heeft gekozen voor het salariscriterium omdat het salaris eenduidig en objectief is vast te stellen en de waarde van een werknemer op de Nederlandse arbeidsmarkt weergeeft. Uit de tekst van de wet- en regelgeving en de nota’s van toelichting blijkt verder dat de wetgever, naast het vereiste van een werkgeversverklaring en het salariscriterium, geen andere criteria heeft willen stellen. Inwilliging van de aanvraag tot toelating als kennismigrant kan met name niet afhankelijk worden gesteld van een bepaald opleidingsniveau. De nota van toelichting van 27 september 2004 legt, zoals eiser terecht stelt, de nadruk op toetsing en eventuele sanctionering achteraf. Daarmee is echter niet gezegd dat geen enkele vorm van toetsing vooraf is toegestaan, mits dit in direct verband staat met de twee geldende criteria, het salariscriterium en de werkgeversverklaring. Verweerder heeft een dergelijke toetsing vooraf in het beleid opgenomen, inhoudende dat de aanvraag zal worden afgewezen indien niet aannemelijk is dat de werkgever de in de verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen. Nu deze afwijzingsgrond direct verbonden is met de vereiste werkgeversverklaring en voorts niet in tegenspraak is met de wet en de bedoeling van de wetgever, kan het beleid op dit punt niet als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. De rechtbank komt gelet op het voorgaande dan ook tot het volgende toetsingskader. Verweerder kan andere factoren dan het salariscriterium en de werkgeversverklaring, enkel een rol laten spelen in het kader van de vraag of nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de werkgeversverklaring aannemelijk is. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar de uitspraak van 16 februari 2007 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenvestiging Assen (LJN: BA4064) en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2006 (LJN: AZ2307). Verweerder heeft blijkens de beslissing op bezwaar de factoren solvabiliteit van de werkgever, startkwalificaties van eiser en marktconformiteit van het overeengekomen salaris niet als afzonderlijke afwijzingsgronden gehanteerd maar heeft deze factoren een rol laten spelen bij de vraag of aannemelijk is dat de werkgever de in de werkgeversverklaring neergelegde verplichtingen zal nakomen. Nu verweerder daarmee binnen het toetsingskader is gebleven, faalt de primaire stelling van eiser. 2.5 Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder tot het oordeel heeft kunnen komen dat niet aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen voortvloeiende uit de verklaring zal kunnen nakomen. Meer in het bijzonder betreft het de vraag of het overeengekomen salaris daadwerkelijk betaald zal worden. De rechtbank zal achtereenvolgens de door verweerder genoemde factoren solvabiliteit van de werkgever, startkwalificaties van eiser en marktconformiteit van het loon bespreken. Solvabiliteit werkgever De werkgever heeft overgelegd een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 29 mei 2006, en een verklaring van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van 9 mei 2006, waarin is vermeld dat de werkgever tot op heden de ten laste van hem vastgestelde premies sociale verzekeringswetten heeft voldaan tot en met het vierde kwartaal van 2005 alsmede dat de voorschotnota 2005 is gebaseerd op een loonbedrag van € 64.060,00. Tevens zijn de jaarverslagen over 2004 en 2005 en een verzamelloonstaat van 3 oktober 2006 overgelegd. Verweerder heeft uit de jaarverslagen over 2004 en 2005, de verzamelloonstaat en de voorschotnota van het UWV niet kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat de werkgever de arbeidsovereenkomst zal kunnen nakomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen noch gemotiveerd waarom de jaarverslagen over 2004 en 2005 twijfel oproepen omtrent de vraag of de werkgever in staat zal zijn het overeengekomen salaris te betalen. Het enkel opsommen van de personeelskosten, zoals die zijn vermeld in die jaarverslagen, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft voorts overwogen dat uit de verzamelloonstaat blijkt dat de salarissen van de huidige werknemers onder het niveau van het salaris van een kennismigrant ligt. Dit oordeel mist feitelijke grondslag. Eiser heeft in het tweede aanvullende beroepschrift genoegzaam uiteengezet dat, en waarom, de verzamelloonstaat slechts een salarisperiode van twee maanden omvat. Het brutosalaris van referent bedraagt € 7.025,00 per maand. Dat levert een jaarsalaris op dat ruimschoots boven het salaris voor kennismigranten ligt. Bovendien kan uit het enkele feit dat de salarissen van de andere werknemers lager liggen dan het salaris van de kennismigrant, niet worden afgeleid dat het overeengekomen salaris niet aan de kennismigrant zal worden betaald. Aan eiser kan voorts - anders dan verweerder stelt - niet worden tegengeworpen dat uitleg over de verzamelloonstaat eerst in beroep, en dus te laat, is gegeven. In het primaire besluit is immers geen enkele overweging gewijd aan de (financiële) bedrijfsgegevens van de werkgever, noch heeft verweerder twijfels die op dit punt bestonden, geuit ten tijde van de hoorzitting. Eerst in de beslissing op bezwaar heeft verweerder verwezen naar de financiële en personele gegevens van de werkgever als (mede) redengevend voor de afwijzende beslissing. Dat de voorschotnota 2005 van het UWV is gebaseerd op een loonbedrag van € 64.060,00 heeft verweerder evenmin (mede) aan zijn oordeel ten grondslag kunnen leggen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt immers niet in te zien dat de hoogte van het loonbedrag over 2005 uitsluit dan wel minder aannemelijk maakt dat de werkgever het overeengekomen salaris zal betalen. In beroep is voorts de jaarrekening 2006 overgelegd en een e-mail van 26 september 2006 van de registeraccountant van de werkgever, waarin wordt geconcludeerd dat de werkgever gemakkelijk het overeengekomen salaris aan eiser kan betalen gelet op de geboekte resultaten. Daarnaast is een bankgarantie van de ABN/AMRO-bank overgelegd waarin, ten behoeve van de belastingdienst, voor een bedrag van € 47.000,00 garant wordt gestaan ter zake de nakoming van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en eiser. Eiser heeft in dit kader tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Daartoe is een beschikking van verweerder overgelegd waar in een vergelijkbaar geval - een aanvraag mvv met als doel verblijf als kennismigrant - na het over leggen van een bankgarantie alsnog in bezwaar de aanvraag is ingewilligd, omdat daarmee volgens verweerder voldoende werd gewaarborgd dat het salaris zou worden betaald. Deze stukken zijn binnen de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de rechtbank binnengekomen. Zo al twijfel kon bestaan over de vraag of aannemelijk is dat de werkgever het overeengekomen salaris zal kunnen betalen, is deze twijfel met het over leggen van de e-mail van de registeraccountant, de jaarrekening over 2006 en de bankgarantie van de ABN AMRO, voldoende weerlegd. Het betoog van verweerder dat deze stukken te laat zijn ingediend en daarom niet bij de (ex tunc) beoordeling betrokken kunnen worden, faalt. Zoals reeds eerder overwogen heeft verweerder eerst in de beslissing op bezwaar de (financiële) bedrijfsgegevens van de werkgever ten grondslag gelegd aan het afwijzende oordeel. Aan eiser kan dan niet worden tegengeworpen dat eerst in beroep met nadere stukken wordt getracht het oordeel van verweerder op dit punt te weerleggen. Wel heeft verweerder blijkens het verslag van de hoorzitting aangegeven de jaarstukken over 2006 te willen ontvangen. Nu de jaarstukken over 2006 echter dateren van 26 september 2007, eiser de jaarstukken de volgende dag bij aanvullende gronden van 27 september 2007 aan de rechtbank heeft verstuurd, de stukken binnen de termijn van artikel 8:58 van de Awb zijn ontvangen en verweerder voldoende tijd heeft gehad om hierop te reageren, zal de rechtbank de jaarstukken over 2006 niet terzijde stellen. De stelling van verweerder dat eiser eigener beweging al ten tijde van de aanvraag dergelijke stukken had moeten overleggen, kan niet worden gevolgd. In de werkgeversverklaring noch in het beleid van verweerder wordt het overleggen van jaarrekeningen, verklaringen van registeraccountants of bankgaranties geëist. Van eiser wordt enkel het overleggen van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een verklaring van de belastingdienst en het UWV verlangd. Dat verweerder onder bepaalde omstandigheden nadere gegevens wil inzien kan de rechtbank op zichzelf genomen volgen maar het ligt dan op de weg van verweerder hiernaar te vragen. Verweerder heeft voorts ten onrechte geen inhoudelijk standpunt ingenomen ten aanzien van het gemotiveerde beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, terwijl dit wel op de weg van verweerder ligt. Kwalificaties eiser Eiser heeft desgevraagd zijn cv alsmede een drietal referentieverklaringen overgelegd. Daarnaast heeft eiser verschillende (vertaalde) documenten overgelegd waarin onder meer wordt vermeld dat eiser sinds 2005 als commercieel manager bij het bedrijf [...] te Jordanië werkzaam is, dat eiser partner is geweest van het bedrijf [...] Company en dat het bedrijf van eiser sinds 1997 is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel te Bagdad. Verweerder heeft gesteld dat met voormelde documenten nog niet is aangetoond dat eiser de meest geschikte persoon voor de aangeboden functie zou zijn, noch dat hij daarvoor over de vereiste kwalificaties beschikt. Anders dan verweerder stelt, kan van eiser enkel worden gevergd dat hij aannemelijk maakt dat hij over de vereiste kwalificaties beschikt en niet dat hij dit aantoont. Evenmin kan van eiser gevergd worden dat hij aannemelijk maakt dat hij de meest geschikte persoon is. Voldoende is dat de beoogde werknemer aannemelijk maakt dat hij over de vereiste kwalificaties beschikt voor de functie. Verweerder heeft op dit punt dan ook een onjuiste maatstaf gehanteerd. Daarnaast kan de stelling van verweerder dat de twee ondertekende referentieverklaringen niet nader geconcretiseerd zijn, niet worden gevolgd. In de referentieverklaringen is immers de functie-inhoud van eiser omschreven, de periode dat hij deze functie uitoefende voor het bedrijf alsmede de mate van waardering voor eiser. Ook de overige overgelegde documenten heeft verweerder niet zonder nadere motivering terzijde kunnen stellen, nu niet valt in te zien waarom deze documenten geen enkele inzage zouden kunnen geven in de vraag of eiser over voldoende kwalificaties beschikt voor de aangeboden functie. Het feit dat eiser geen diploma heeft overgelegd en het feit dat één van de drie referentieverklaringen niet is ondertekend, is in het licht van de overige overgelegde documenten onvoldoende om te oordelen dat eiser niet over de juiste kwalificaties beschikt voor de functie van projectmanager. Marktconformiteit salaris Resteert de vraag of verweerder heeft kunnen oordelen dat het overeengekomen salaris niet marktconform is zodat niet aannemelijk is dat daadwerkelijk uitvoering zal worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst. De rechtbank stelt daarbij voorop dat marktconformiteit van het loon strikt genomen niets zegt over de vraag of de werkgever dat loon zal betalen. Het enkele gebrek aan marktconformiteit zal dan ook niet snel tot het oordeel kunnen leiden dat nakoming van de arbeidsovereenkomst niet aannemelijk is. Voorts merkt de rechtbank op dat vaststelling van marktconformiteit van het salaris van kennismigranten in de regel niet eenvoudig zal zijn nu subjectieve elementen zoals duur en aard van de werkervaring, expertise, schaarste van geschikte personen voor de betreffende functie en zwaarte van de functie binnen de context van het betreffende bedrijf, een rol kunnen spelen bij het bepalen van het salarisniveau. Verweerder heeft ter bepaling van de marktconformiteit van het salaris aangeknoopt bij de functies salesmanager, commercieel administratief medewerker inkoop, administrateur en orderbegeleider zoals vermeld op de website van het CWI. Eiser heeft in dit verband ter zitting betoogd dat uit de beleidsregels van het CWI inzake de uitvoering van de Wav, blijkt dat vacatures voor hogere leidinggevende en specialistische functies met een bruto maandsalaris van meer dan € 3.900,- niet hoeven te worden aangemeld bij het CWI. Nu dit eerst ter zitting is aangevoerd en verweerder hierop niet naar behoren heeft kunnen reageren, zal de rechtbank dit argument niet bij haar beoordeling betrekken. In bijlage 1 bij het aanvullende bezwaarschrift van 17 april 2007 en ter gelegenheid van de hoorzitting is uiteengezet wat de werkzaamheden van werkgever inhouden en tevens wat de rol van eiser zal zijn binnen de tandartsenpraktijk. Daaruit blijkt, samengevat, dat de werkgever een intern laboratorium voor de tandartsenpraktijk wil realiseren waarin bijzondere tandheelkundige materialen zullen worden vervaardigd. De werkgever wil eiser aantrekken voor het exporteren van deze tandheelkundige materialen en medicamenten in voornamelijk Oosterse landen, waaronder Irak. Eiser zal verantwoordelijk worden voor het opzetten, beheren en managen van deze nieuwe bedrijfsactiviteit. Gelet op de brede inhoudelijke functieomschrijving van eiser heeft verweerder niet zonder meer kunnen aanknopen bij genoemde functies uit de database van het CWI. De afzonderlijke functies uit de database van het CWI zijn niet vergelijkbaar met de brede functie zoals de werkgever die voorstaat voor eiser. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met overige relevante factoren zoals de aard en duur van de werkervaring van eiser en diens expertise, terwijl deze factoren wel van grote invloed kunnen zijn op het salarisniveau. 2.6 Resumerend is de rechtbank met eiser van oordeel dat verweerder uit de factoren solvabiliteit van de werkgever, kwalificaties van eiser en (gebrek aan) marktconformiteit van het loon, afzonderlijk noch tezamen bezien, heeft kunnen afleiden dat niet aannemelijk is dat de werkgever de in de verklaring neergelegde verplichtingen zal nakomen. 2.7 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. 2.8 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, ten bedrage van € 644,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van 22 mei 2007; - bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na vandaag opnieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 143,= aan eiser voldoet. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.A. Genee als griffier, op Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.