Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9071

Datum uitspraak2007-11-28
Datum gepubliceerd2007-11-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers117916 / HA ZA 07-226
Statusgepubliceerd


Indicatie

Derdenwerking beschikking opheffing gemeenschap.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 28 november 2007 Zaaknummer : 117916 / HA ZA 07-226 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen inzake de naamloze vennootschap DIREKTBANK N.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, eiseres, procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen; tegen: [Naam gedaagde sub 1], [woonplaats], gedaagde sub 1, geen procureur gesteld hebbende; [Naam gedaagde sub 2], [woonplaats], gedaagde sub 2, procureur mr. H.C. Post (toevoeging). 1. Het verloop van de procedure Eiseres, hierna te noemen “Direktbank”, heeft gedaagden, [naam gedaagden], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. Tegen [Gedaagde sub 1] is verstek verleend. [Gedaagde sub 2] heeft onder het overleggen van producties geantwoord. Vervolgens heeft Direktbank gerepliceerd, zulks onder overlegging van producties, en heeft [Gedaagde sub 2] geconcludeerd voor dupliek, waarbij eveneens producties in het geding zijn gebracht. Ten slotte hebben Direktbank en [Gedaagde sub 2] vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Direktbank heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat: 1. [Gedaagde sub 1] te veroordelen om aan Direktbank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 38.032,90, te vermeerderen met de overeengekomen rente naar thans 0,732 %, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 van de Wet op het Consumentenkrediet, te berekenen over € 38.032,90 vanaf 27 februari 2007 (dag der dagvaarding) tot aan de dag der voldoening, en 2. [Gedaagde sub 2] te veroordelen om aan Direktbank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 13.553,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2007 tot de dag der algehele voldoening, en wel des dat bij betaling door [Gedaagde sub 1] van een bedrag van meer dan € 24.479,23, [Gedaagde sub 2] van betaling van dat meerdere boven € 24.479,23 zal zijn bevrijd, en des dat bij betaling door [Gedaagde sub 2] van enig bedrag, [Gedaagde sub 1] van dat door [Gedaagde sub 2] betaalde bedrag zal zijn bevrijd; 3. [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten die op het voeren van deze procedure vallen. 2.2 Aan voornoemde vordering heeft Direktbank - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [Gedaagde sub 1] zijn betalingsverplichtingen, voortvloeiend uit de in ieder geval met hem gesloten kredietovereenkomst van 7 februari 2002 niet is nagekomen, waarna Direktbank is overgegaan tot opeising van het gehele verstrekte krediet. [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 1] waren ten tijde van het sluiten van voornoemde overeenkomst nog gehuwd. Direktbank gaat er van uit dat [Gedaagde sub 2] op grond van artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aansprakelijk is voor de helft van het per 18 december 2002 (datum van de beschikking tot opheffing van de huwelijksgemeenschap) aan Direktbank verschuldigde krediet. 2.3 Voor zover nog relevant heeft [Gedaagde sub 2] betwist dat op het tussen haar en [Gedaagde sub 1] bestaan hebbende huwelijksvermogensregime Nederlands recht (met name artikel 1:102 BW) van toepassing is. 3. De beoordeling 3.1 De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat Direktbank in ieder geval met [Gedaagde sub 1] op 7 februari 2002 een kredietovereenkomst heeft gesloten. Evenmin is in geschil dat [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] op [huwelijksdatum] [in het buitenland] zijn gehuwd. Vast staat bovendien dat [Gedaagde sub 2] een verzoek tot opheffing van de tussen haar en [Gedaagde sub 1] bestaan hebbende huwelijksgemeenschap heeft ingediend bij deze rechtbank, waarna die gemeenschap bij beschikking van 18 december 2002 is opgeheven. De hoogte van de door Direktbank gevorderde bedragen is ten slotte evenmin bestwist. 3.2 Direktbank en [Gedaagde sub 2] verschillen zoals gezegd van mening over het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime dat tussen [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] gold tijdens hun huwelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord op de vraag welk recht volgens de betreffende verwijzingsregels van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 1] in het midden blijven. Immers, het door Direktbank gevoerde verweer, inhoudende dat [Gedaagde sub 2] feitelijk heeft gehandeld als ware er tussen haar en [Gedaagde sub 1] sprake geweest van een gemeenschap van goederen, dient naar het oordeel van de rechtbank reeds te leiden tot toewijzing van de vordering van Direktbank jegens [Gedaagde sub 2]. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. 3.3 De door Direktbank als productie 4 bij dagvaarding overgelegde beschikking van 18 december 2002 is blijkens de eveneens als productie 4 bij dagvaarding overgelegde bescheiden gepubliceerd conform hetgeen is bepaald in artikel 1:112 BW, terwijl deze beschikking eveneens is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister te Den Haag. Eén en ander brengt met zich dat aan deze beschikking zogenoemde derdenwerking toekomt en dat Direktbank zich als derde op de inhoud van die beschikking kan beroepen. [Gedaagde sub 2] heeft vanwege het door haar destijds gestelde en door de rechtbank ook aangenomen verkwistende gedrag van [Gedaagde sub 1] expliciet verzocht om opheffing van de huwelijksgemeenschap. Daarmee heeft [Gedaagde sub 2] zich blijkbaar op enig moment op het standpunt gesteld dat het verkwistende gedrag van haar echtgenoot ook gevolgen had voor haar zelf, waarop ze voornoemd verzoek heeft gedaan. De beschikking is vervolgens kennelijk in kracht van gewijsde gegaan zonder dat [Gedaagde sub 2] tegen de inhoud van die beschikking in beroep is gegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [Gedaagde sub 2] op grond van het bepaalde in artikel 1:102 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van het openstaande saldo ter zake voornoemde kredietovereenkomst op 18 december 2002. 3.4 Nu de vordering van Direktbank jegens [Gedaagde sub 2] voor toewijzing gereed ligt en de vordering jegens [Gedaagde sub 1] de rechtbank evenmin onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal het gevorderde worden toegewezen met veroordeling van [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 1] in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De rechtbank: veroordeelt [Gedaagde sub 1] om aan Direktbank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 38.032,90, te vermeerderen met de overeengekomen rente naar thans 0,732 %, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 van de Wet op het Consumentenkrediet, te berekenen over € 38.032,90 vanaf 27 februari 2007 tot aan de dag der voldoening, en veroordeelt [Gedaagde sub 2] om aan Direktbank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 13.553,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2007 tot de dag der algehele voldoening, en wel des dat bij betaling door [Gedaagde sub 1] van een bedrag van meer dan € 24.479,23, [Gedaagde sub 2] van betaling van dat meerdere boven € 24.479,23 zal zijn bevrijd, en des dat bij betaling door [Gedaagde sub 2] van enig bedrag, [Gedaagde sub 1] van dat door [Gedaagde sub 2] betaalde bedrag zal zijn bevrijd; veroordeelt [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] in de kosten van dit geding aan de zijde van Direktbank gevallen en tot op heden begroot op: kosten exploot € 84,85 vast recht € 1.135,00 salaris procureur € 1.158,00 met dien verstande dat [Gedaagde sub 1] ter zake het salaris procureur niet meer hoeft te betalen dan een bedrag van € 579,00; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. P