Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9138

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersK06/2048
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 12 Sv; beklag. seksuele omgang tussen jongen van 17 en meisje van 14. 245 Sr? Criteria Het hof is samenvattend van oordeel dat de sepotbeslissing waartegen het beklag zich richt op goede gronden berust, aangezien het gewraakte handelen niet valt te brengen onder de delictsomschrijving van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, noch onder die van enige andere strafbepaling


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE raadkamer BESCHIKKING gegeven naar aanleiding van het op 30 oktober 2006 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen schriftelijk beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [wettelijk vertegenwoordigster], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [adres], optredend als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter [klaagster], geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats], klaagster, wegens het niet vervolgen van een of meer strafbare feiten, die ten opzichte van haar minderjarige dochter [klaagster] zouden zijn begaan door [beklaagde], geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats], [adres], beklaagde. HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1. Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook ’s-hofs tussenbeschikkingen van 16 mei 2007 en 19 juli 2007 en een op 11 september 2007 bij dit hof ingekomen faxbericht van de partner en gemachtigde van klaagster,[gemachtigde]. 2. Het hof heeft het klaagschrift op 3 oktober 2007 in raadkamer verder behandeld. Aldaar zijn klaagster en beklaagde gehoord. 3. Klaagster heeft het klaagschrift toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen en heeft desgevraagd verklaard te volharden in haar beklag. 4. De hoofdadvocaat-generaal mr. Den Hollander heeft in raadkamer -overeenkomstig zijn schriftelijk verslag- geconcludeerd tot het afwijzen van het beklag. BEOORDELING VAN HET BEKLAG 5. Met betrekking tot de weergave van de feiten verwijst het hof kortheidshalve naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Rotterdam d.d. 24 januari 2007. Van dit ambtsbericht is ter informatie van klaagster en beklaagde een afschrift aan deze beschikking gehecht. 6. Uit de stukken blijkt dat de dochter van klaagster, [klaagster], in september 2005 verkering kreeg met de beklaagde, [beklaagde], op wie zij stapelverliefd was. Dat was wederzijds. Tijdens deze relatie hebben [klaagster] en [beklaagde] zevenmaal vrijwillig seks met elkaar gehad. [klaagster] was destijds 14 jaar en [beklaagde] 17 jaar. Daarmee bestaat de verdenking dat [beklaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. 7. Het hof dient evenwel ook rekening te houden met de ontwikkeling die in de rechtspraak heeft plaatsgevonden ten aanzien van het ontuchtig karakter van de handelingen genoemd in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Die ontwikkeling in de rechtspraak houdt in dat het seksueel binnendringen van het lichaam bij iemand beneden de leeftijd van zestien jaren niet per definitie strafbaar is. Het ontuchtig karakter kan ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen (HR 24 juni 1997, NJ 1997, 676). Uit het arrest van het Hof Arnhem van 28 april 2005, NbSr 2005, 278 heeft de rechtspraak een drietal criteria gedistilleerd: 1. Het moet gaan om een gering leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster. 2. Daarnaast moeten verdachte en aangeefster een affectieve relatie hebben gehad. 3. Tenslotte moet er geen aanleiding zijn om aan te nemen dat de aangeefster de handelingen tegen haar zin heeft verricht, dan wel een ondergeschikte positie ten aanzien van verdachte heeft gehad. Voorts wijst het hof hier op de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad mr. Fokkens bij HR 24 juni 1997, NJ 1997, 676, waarin deze stelt dat wanneer alles wat bij minderjarigen onder de 16 jaren aan seksuele handelingen plaats vindt onder ontucht zou vallen, de ouders via het Wetboek van Strafrecht zouden kunnen optreden tegen een ongewenst vriendje/vriendinnetje van zoon of dochter, hetgeen de wetgever niet gewild heeft. 8. Klaagster stelt dat in casu wel degelijk sprake is van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht en heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen [klaagster] en [beklaagde] en voorts dat er geen sprake was van een affectief en vrijwillig seksueel contact tussen [klaagster] en [beklaagde]. 9. In het dossier bevindt zich een uitdraai van de MSN-contacten zoals deze (in 2006) tussen de dochter van klaagster en beklaagde hebben plaatsgevonden. Voorts zijn [klaagster] en [beklaagde] ter zitting in raadkamer gehoord. Naar het oordeel van het hof komt zowel uit de inhoud van genoemde MSN-contacten als de door de dochter van klaagster en beklaagde ter zitting afgelegde verklaringen naar voren dat door [klaagster] en [beklaagde] op basis van gelijkwaardigheid wordt gesproken over de seksuele contacten tussen hen. Dit sluit verder aan bij de inhoud van de door [klaagster] tegenover de politie en ter zitting in raadkamer afgelegde verklaringen dat zij het fijn vond om met [beklaagde] naar bed te gaan en dat dit geheel vrijwillig binnen een tussen hen bestaande relatie gebeurde. Het beeld dat het hof uit de door de dochter van klaagster en beklaagde afgelegde verklaringen en uit de MSN-berichten tussen haar en beklaagde verkregen heeft, stemt dan ook niet overeen met het beeld dat klaagster betreffende de aard van de relatie tussen [klaagster] en [beklaagde] schetst. Mede gelet op het gelijkwaardige opleidingsniveau en de ontwikkeling van de dochter van klaagster en beklaagde ontbreekt naar het oordeel van het hof dan ook het ontuchtig karakter aan de seksuele contacten, die tussen [klaagster] en [beklaagde] hebben plaatsgevonden. 10. Het hof is samenvattend van oordeel dat de sepotbeslissing waartegen het beklag zich richt op goede gronden berust, aangezien het gewraakte handelen niet valt te brengen onder de delictsomschrijving van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, noch onder die van enige andere strafbepaling. 11. Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Zo over het al dan niet ontuchtig karakter van het handelen van beklaagde al anders geoordeeld mocht kunnen worden, dan acht het hof, gelet op de hiervoor reeds vermelde vrijwilligheid van de zijde van [klaagster] en de destijds tussen [klaagster] en [beklaagde] aanwezige affectieve relatie, het thans alsnog bevelen van een strafvervolging van beklaagde terzake van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht niet opportuun. 12. In dat verband overweegt het hof dat [klaagster] tegenover de politie op 20 september 2006 heeft verklaard dat zij geen spijt heeft van het seksuele contact met [beklaagde] en ter terechtzitting in raadkamer van 4 juli 2007 dat zij vrijwillig met hem naar bed is gegaan en dat zij nooit heeft gewild dat hij de gevangenis in zou moeten “of zo” maar dat hij een “tik op zijn vingers (zou) moeten krijgen”. Onder deze omstandigheden dient aan de wens van klaagster tot het vervolgen van beklaagde geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend. 13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag dient te worden afgewezen. BESLISSING Het hof: Wijst het beklag af. Aldus gedaan door mrs. Van Gend, Schaar en Van Os-Lang, in tegenwoordigheid van griffier mr. Kuiper-van den Haak, op 21 november 2007. Deze beschikking is door de voorzitter en de griffier ondertekend. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.