Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9618

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-12-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers07/503
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijzondere bijstand; kosten contra-expertise.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: 07/503 Uitspraak in het geding tussen: [eiser] te [plaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn verweerder. 1. Feiten en procesverloop Eiser, geboren op [1983] en volgens eigen opgave afkomstig uit Sierra Leone, heeft in 2001 in Nederland asiel aangevraagd. Nadat hem aanvankelijk een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend, heeft hij op 7 april 2004 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft het Bureau Land en Taal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie op grond van een taalanalyse op 1 juni 2006 gerapporteerd dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone. Op 14 juni 2006 heeft de IND aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om diens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen. Op 13 juli 2006 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van een te laten verrichten contra-expertise met betrekking tot de uitkomst van de taalanalyse. Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Namens eiser heeft mr. P.J.A.M. Baudoin, advocaat te ’s-Hertogenbosch, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, dat op 7 september 2006 door verweerder is ontvangen. Bij besluit van 7 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft mr. Baudoin namens eiser op 21 maart 2007 beroep bij de rechtbank ingesteld op de gronden die zijn vermeld in zijn brief van 23 april 2007. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 28 september 2007, waar namens eiser mr. Baudoin is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door N.J. Pilgram. 2. Motivering 2.1. In dit geding gaat het om de vraag of verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van bijzondere bijstand om te voorzien in de kosten van een contra-expertise, terecht heeft afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan. 2.2. De rechtbank stelt voorop dat eiser ten tijde van de aanvraag rechtmatig verblijf in Nederland had en ingevolge de bij en krachtens artikel 11 van de Wet werk en bijstand (Wwb) vastgestelde voorschriften onder het toepassingsbereik van de Wwb viel. 2.3. Artikel 35, eerste lid, van de Wwb bepaalt, voor zover thans van belang, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. 2.4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de kosten van een contra-expertise - die in het bezwaarschrift zijn begroot op € 1517,25 - in dit geval behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wwb. 2.5. Eisers gemachtigde heeft betoogd dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, aangezien volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een contra-expertise de enige mogelijkheid is die de vreemdeling ten dienste staat om twijfel over zijn nationaliteit of land van herkomst weg te nemen in geval een taalanalyse die de IND heeft laten uitvoeren deze twijfel niet heeft weggenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eisers gemachtigde verwezen naar de uitspraken van de ABRvS van 26 augustus 2003, nr. 200303045/1, JV 2003/455, 15 oktober 2003, nr. 200305364/1, JV 2003/544, 8 april 2004, nr. 200308064/1, JV 2004/218 en 30 september 2004, nr. 200405508/1, JV 2004/435. 2.6. Verweerder heeft daarentegen het standpunt betrokken dat het laten verrichten van een contra-expertise in het geval van eiser weliswaar zeer wenselijk is, doch dat de daarmee gemoeide kosten niet noodzakelijk kunnen worden geacht, aangezien eiser reeds een (vanwege de IND uitgevoerde) taalanalyse heeft ondergaan. De omstandigheid dat de uitslag van deze taalanalyse ongunstig was voor eiser, is geen grond om tot een andere slotsom te komen. 2.7. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de met betrekking tot eiser verrichte taalanalyse heeft plaatsgevonden in het licht van artikel 34, te lezen in verband met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ingevolge deze bepalingen kan de Minister van Justitie eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (onder meer) afwijzen indien eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens destijds tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zouden hebben geleid. Met het oog op deze afwijzingsgrond heeft het eerdergenoemde Bureau Land en Taal van de IND in een rapport, verzonden op 29 maart 2006, geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat eiser zijn land van herkomst niet correct heeft opgegeven en geadviseerd een taalanalyse te verrichten. Vervolgens is deze taalanalyse verricht onder supervisie van ditzelfde Bureau Land en Taal. De uitkomst van deze taalanalyse heeft geresulteerd in het eerdergenoemde voornemen om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen op basis van de grond die vervat is in artikel 34, te lezen in verband met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. 2.8. Zoals door eisers gemachtigde terecht is betoogd, vloeit uit de door hem aangehaalde rechtspraak van de ABRvS voort dat een contra-expertise in feite de enige mogelijkheid is voor een vreemdeling om de uitkomst van de onder supervisie van het Bureau Land en Taal verrichte taalanalyse met kans op succes te bestrijden. Volgens deze rechtspraak kan de vreemdeling immers niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse bewerkstelligen dat de minister een nieuwe taalanalyse moet verrichten, dan wel dat de minister van een van de taalanalyse afwijkende conclusie dient uit te gaan. 2.9. Hoewel de door eisers gemachtigde aangehaalde rechtspraak betrekking heeft op taalanalyses die zijn verricht in het kader van beoordelingen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat deze rechtspraak evenzeer betekenis heeft voor de beoordeling van eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. 2.10. Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat de kosten die in eisers geval gemoeid zijn met het laten verrichten van een contra-expertise, door verweerder ten onrechte niet zijn aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wwb. Gelet op het voorgaande moet er immers van uit worden gegaan dat het laten verrichten van een contra-expertise voor eiser in feite de enige mogelijkheid was om de uitkomst van de taalanalyse met kans op succes te bestrijden, en dientengevolge een onherroepelijke afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wenden. Aangezien een onherroepelijke afwijzing van deze aanvraag zou leiden tot het verlies van de vluchtelingenstatus en wellicht ook van het recht op verblijf in Nederland, was voor eiser met het laten verrichten van een contra-expertise een wezenlijk belang gemoeid. 2.11. Verweerder heeft getracht zijn standpunt kracht bij te zetten door te verwijzen naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit blijkt dat de omstandigheid, dat een belanghebbende zijn positie in een gerezen geschil wenst te versterken door inschakeling van een deskundige, op zichzelf nog geen grond vormt om de kosten van deze deskundige noodzakelijk te achten. Deze jurisprudentie sluit naar het oordeel van de rechtbank echter allerminst uit dat een belanghebbende in aanmerking komt voor bijzondere bijstand om te voorzien in de kosten van een deskundige wiens inschakeling in feite de enige mogelijkheid vormt om een geschil in zijn voordeel te doen beslechten. (Zie de uitspraak van de President van de CRvB van 4 mei 2001, nr. 01/1664 NABW-VV, JABW 2001/86, en de uitspraken van de CRvB van 22 februari 2005, LJN: AT0334, en 1 maart 2005, LJN: AT0388.) 2.12. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit op een onjuiste motivering berust en derhalve wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder zich ook hebben uit te laten over eisers verzoek tot vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, welk verzoek is gedaan op de hoorzitting van de Commissie Sociale Zekerheid van verweerders gemeente van 12 januari 2007. 2.13. Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat verweerders gemeente het betaalde griffierecht van € 39,- aan eiser vergoedt; -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door verweerders gemeente. Aldus gegeven door mr. J.W.A. Fleuren, voorzitter, mr. E.J.J.M. Weyers en mr. L.J. Bosch, leden, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.